264

gevaren, verbonden aan het bergen van

Door de temperatuursverhooging zetten de ingesloten gassen uit, en tengevolge van de daardoor ontstane grootere spanning verbrijzelen de stukken.

6e. de verandering van den druk en het vochtgehalte der lucht.

Men heeft ondervonden dat bij het plotseling dalen van den barometer het gevaar van ontploffing toeneemt. Zoo bevordert ook de snelle verandering van den vochtigheidstoestand der lucht het ontwijken van het gas.

Voorbehoedmiddelen ter voorkoming van het gevaar van ontploffen.

De vroeger tot voorkoming eener zelfontbranding van kolen aanbevolen middelen en maatregelen zullen in het algemeen het gevaar voor ontploffingen verminderen.

Het aan boord nemen van pas gedolven kolen moet zooveel mogelijk vermeden worden, zoo ook alles wat het vergruizen veroorzaakt; omdat daardoor de gassen vrij worden en met het stof verbonden een ontplofbaar gas vormen.

Het beste middel ter voorkoming eener ontploffing is de gedurige afvoer der tusschen de kolen en het dek verzamelde gassen door een ruime oppervlak-ventilatie.

Hiervoor is eene inrichting te maken, zoodat overal, ook tusschen de dekbalken, eene luchtcirculatie kan plaats vinden.

Ook is het wenschelijk daartoe gaten in de dekbalken te maken.

Deze ventilatie moet geregeld plaats hebben en het verdient aanbeveling hiervoor bijzondere centrifugaalventilatoren te maken, welke de slechte lucht er uit zuigen. De intrede van frissche lucht moet tegenover de zuigbuis door eene vaste pijp plaats hebben. Zijn de voor eene kunstmatige ventilatie vereischte zaken niet voorhanden, dan moet op bepaalde tijden door de kolenstortgaten op de beste wijze, door koelzeilen aan de eene en luchtkokers aan de tegenovergestelde zijde van het kolenruim, voor luchtcirculatie gezorgd worden.

Het openen van slechts eene afvoeropening is niet voldoende en onder sommige omstandigheden zelfs gevaarlijk, omdat door eene opening slechts een klein gedeelte der gassen wordt afgevoerd en het in de hoeken en gaten, zooals tusschen de dekbalken, achterblijvende gedeelte zich met de daarbij komende lucht in zulke verhoudingen kan vereenigen dat een hevig ontploffend gas ontstaat. Daar het voorhanden zijn van mijngas door kleur noch reuk is waar te nemen en dus niet waarneembaar is, zoo moet men steeds zeer voorzichtig zijn. Noch in de ruimen, noch dicht bij de schuiven of stortgaten mag open licht branden.

Ook moet het gaan met brandende pijpen of sigaren in ruimen die lang gesloten geweest zijn verboden worden.

Men moet bij plotseling dalen van den barometer zeer voorzichtig zijn, omdat dit het vormen van groote hoeveelheden gas tengevolge heeft.

In de kolenruimen mag men alleen met veiligheidslampen komen, waarvan de vlam de aanwezigheid van gassen door bepaalde teekenen aanwijst.