vooe het dienstjaar 1896.

403

heden betreft door mij besproken, kan ik volstaan met den Minister dank te betuigen voor de toezegging die hij ter zake heeft gedaan. Door den heer Bahlmann evenwel is een punt in het midden gebracht, waar ik niet gaarne over zou zwijgen, nu het aan de orde is. Door de Staatscommissie, die zooals bekend is op vele punten niet eenstemmig dacht, zijn evenwel eenige zaken aanbevolen, waaromtrent volkomen overeenstemming tusschen hare leden was verkregen. Die zaken komen voor op de bladzijden 8 en 9 van het rapport, waar ik onder 8°. lees: „dat nevens het dok te Tandjong Priok, hetwelk eerlang gereed zal zijn, dringende behoefte bestaat aan dokgelegenheid elders in Nederlandsch-Indië en wel in de eerste plaats in het Noorden van Sumatra, benevens in het Oosten van den Archipel.' Als toelichting vind ik daaraan toegevoegd: „Dan kunnen zoowel de oorlogsschepen van de verschillende categorieën als de stoomers van de gouvernements-marine gebouwd worden van staal zonder bekleeding; eene constructie die tot aanmerkelijke bezuiniging zal leiden in aanbouw en onderhoud der bodems."

Ik ben het hiermede ten volle eens en ik mag er nog op wijzen, dat sedert het verschijnen van het rapport eene beslissing in dien zin is genomen ; werkelijk is bepaald, dat de schepen voor Nederlandsch-Indië bestemd, niet meer met koper of zink zullen worden bekleed, maar voortaan van staal zullen gemaakt worden, zoodat de mogelijkheid, waarvan in het rapport is gesproken, werkelijkheid is geworden en de noodzakelijkheid voor dokgelegenheid is ontstaan. Nu ben ik het volkomen eens met den Minister, dat het wenschelijk is om de exploitatie van zoodanige dokken aan particulieren over te laten, want het geldt hier evenzeer het tot stand brengen van eene dergelijke inrichting in het Oostelijk gedeelte van den Archipel als op Poeloe-Weh, zooals uit het rapport blijkt. Wanneer zulk een dok kon worden tot stand gebracht door particulieren, natuurlijk met de hulp van een Rijkssubsidie (want zonder subsidie behoeft men er niet aan te denken), dan zou dit zeer zeker de voorkeur verdienen, maar ik moet opkomen tegen de sterke uiting van den Minister, dat, wanneer particulieren het initiatief in deze niet zouden nemen, hij bezwaar zou maken om van Staatswege tot de stichting van zoodanig dok over te gaan. Mij dunkt, waar het zoo urgent is dat er een dok komt en er zooveel jaren zijn verloopen sedert het rapport van de Staatscommissie is ingediend, daar mag, waar er noch eene particuliere aanvraag is, noch te wachten is, het Gouvernement zich niet langer onthouden en ligt het op zijn weg den aanleg daarvan van Staatswege te doen plaats hebben, natuurlijk in de eerste plaats voor zijne eigen schepen, maar ten tweede ook voor die vaartuigen, die de naburige havens aandoen en tegen betaling zouden kunnen opgenomen worden.

De heer Bahlmann: Mijnheer de Voorzitter! Slechts een paar woorden, want door den geachten afgevaardigde uit 's-Gravenhan-e is voldoende gezegd wat ik zeggen wilde. In de eerste plaats wil ik refuteeren het verwijt door den Minister tot mij gericht, als zoude ik hem hebben verweten, dat onze schepen ge-