VOORLOOl'IG VERSLAG.

481

technische kennis moet ontbreken en die bovendien daardoor aan hun eigenlijken werkkring worden onttrokken.

Artikel 7. Door één lid werd aangedrongen op wijziging van het Koninklijk besluit van 18 Februari 1893 n°. 16, in dien zin, dat het personeel der ingenieurs worde ingekrompen.

IIde Afdeeling.

Van verschillende zijden werd den Minister dank betuigd voor de door hem in het belang van het personeel aan 's Rijks werven genomen maatregelen, ten opzichte der regeling van het loon en der taakwerken, alsook omtrent inhouding van loon voor verzuim, zoomede omtrent het opnemen in de bestekken voor marinewerken van bepalingen omtrent maximum arbeidsduur en verzekering tegen ongelukken. Men drukte de hoop uit, dat niet door overwerk de dagtaak zou worden verlengd.

Gaarne zou men nog worden ingelicht omtrent het resultaat van de werkzaamheden der ten vorigen jare benoemde commissie tot het instellen van een onderzoek naar het arbeidsloon en den arbeidstijd van het personeel aan 's Rijks werven.

Art. 12. Het had de aandacht getrokken, dat, waar op dit artikel (materialen) ten vorigen jare voor nieuwen aanbouw een bedrag van ƒ610.000 was uitgetrokken, daarvoor dit jaar slechts ƒ265.000 wordt aangevraagd, terwijl het voor aanbouw uitgetrokken bedrag aan arbeidsloonen (artikel 19) voor beide jaren nagenoeg niet verschilt, nl. ƒ336.800 in 1895 tegen ƒ 322.400 in 1896. Hierbij valt ook nog op te merken, dat het voor andere werkzaamheden uitgetrokken bedrag aan materialen voor beide genoemde jaren niet sterk uiteenloopt, nl. ƒ758.150 in 1895 tegen ƒ700.850 ia 1896. Nu is het natuurlijk mogelijk, dat in 1895 eene zoo groote hoeveelheid materialen is ingeslagen, dat deze in dat jaar niet verwerkt is kunnen worden, doch dit blijkt uit de bij de begrooting overgelegde stukken niet. Eenige nadere verklaring van het bovenstaande ware dus wel gewen scht.

In verband met hetgeen onder de algemeene beschouwingen is opgenomen omtrent de gevolgen van het niet vaststellen van een zich voor eenige jaren uitstrekkend werkplan en met hetgeen ten vorigen jare door den Minister bij de beraadslaging over het amendement van den heer Smit omtrent ontslag van personeel bij 's Rijks werf te Amsterdam werd medegedeeld {Handelingen 1894/95, bladz. 567), werd gevraagd, of, waar dit jaar geene gelden voor het op stapel zetten van schepen worden aangevraagd, voor het personeel, thans aan bedoelde werf werkzaam, voor den duur van het geheele volgende jaar wel voldoende werk te verrichten zal zijn. De Minister toch zeide toenmaals, dat, werd niet één der kruisers voor de werf te Amsterdam toegestaan, «met 1 Januari 1895 aldaar (zouden) moeten worden ontslagen 300 scheepmakers en 50 leerlingen, met 1 Mei daaraanvolgende 40 huistimmerlieden en 20 schilders en verder in den loop van dat jaar nog een 300tal personen.»