beraadslagingen.

615

Waterstaat zou worden aangevangen met het oprichten van een licht ter vervanging van het weggeslagene ten vorigen jare, waar nu het hulplicht brandt.

In verband daarmede zij het mij vergund op te merken, dat het bij de Commissie van Rapporteurs een punt van overweging heeft uitgemaakt, in hoeverre het wenschelijk kon geacht worden door het indienen van een amendement de Kamer gelegenheid te geven van haar gevoelen in deze te doen blijken. Zij zijn eenparig tot de slotsom gekomen, dat dit geene aanbeveling verdient.

In de eerste plaats niet wegens den tegenzin, die bij vele leden bestaat, om hunne stem te schenken aan een amendement, dat de strekking heeft om een post der begrooting tegen den uitdrukkelijken wil der Regeering in, te verhoogen, hetgeen uit den aard der zaak de stemming onzuiver zou maken; maar ook omdat het gevolg daarvan zou zijn, dat de verantwoordelijkheid voor dien toestand van de Regeering op de Kamer zou kunnen worden overgebracht. Daartoe meende zij niet te mogen medewerken.

Voor hen, die het in deze niet met den Minister van .Marine eens zijn, zit er niet anders op, dan te trachten door indiening van een amendement de gelden voor den bouw van een nieuwen toren van de begrooting van Waterstaat, waarop zij volgens den Minister voorkomen, hetgeen uit de stukken zelf niet was op te maken, te doen afvoeren om hun doel te bereiken; en aan de aanneming van het amendement de uitdrukkelijke beteekenis te geven, dat naar de meening van de Kamer deze post niet behoort voor te komen op de begrooting van Waterstaat, maar op die van Marine.

De heer Van der Wi.tck, Minister van Marine: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding van hetgeen de geachte spreker aan het slot zijner rede beeft gezegd, wensch ik alleen op te merken, dat, wanneer soms bij amendement het bedrag van f 10.000, noodig voor een nieuwen lichtopstand door de Kamer bij de begrooting van Waterstaat zal worden geweigerd, daarvan niet het gevolg kan zijn, dat ik een voorstel zal doen, om het licht van den Waterweg te versterken, want een voorstel van dien aard kan ik niet doen, omdat ik het niet zou kunnen verdedigen.

De beraadslaging wordt gesloten en onderart. 45 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

De onderartt. 46 tot en met 60 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Beraadslaging over onderart. 61, luidende:

„Kosten van de kust- en oeververlichting — met inbegrip van de bijdrage aan Pruissen in de onderhoudskosten van de verlichting, betonning enz. op de Beneden-Eems en van de kosten, op de uitbetaling van die bijdrage vallende —, van den sein- en kustwachtdienst, waaronder die wegens defensie en van de verlichting tot aanwijzing van wrakken; loods- en andere ongelden, f132.215,"