de in nevelen gehulde expeditie.

vanger, om een buitengewoon belangrijk schrijven te richten aan den chef van den Staf, inplaats van dit schrijven (als zeer geheim) te zenden aan den Opperbevelhebber der expeditie, die eveneens in zijne onmiddellijke nabijheid was.

's Gravenhage, J. A. Vandevelde.

2 Maart 1896.

KANTTEEKENINOEN.

(1) Zoo werd bijvoorbeeld door mij, met goedkeuring van den Generaal Diemont, de Commandant van Z. M. stoomschip Palembang (de luitenant ter zee 1ste klasse C. E. Uhlenbegk) benoemd tot Commandant van eene eventueel op de kust van Samalanga te debarkeeren Marine-landingsdivisie en werd door mij bepaald, dat twee of meer onderdeelen van die landingsdivisie aan den wal zouden worden geoefend in een gezamenlijk optreden, zoo dikwerf zich daarvoor eene goede gelegenheid zoude aanbieden, namelijk indien twee of meer oorlogsschepen zonder nadeel voor 's lands dienst, eenige achtereenvolgende dagen op een en dezelfde reede ten anker konden blijven liggen, zooals ook meermalen is geschied.

Ook is door mij voorgesteld, om de troepen of bij Kwala Tamboa öf op de vlakte nabij Kiran te doen landen.

Ongetwijfeld heeft echter de Opperbevelhebber van de expeditie tegen Samalanga op zeer goede en deugdelijke gronden bevolen, dat de troepen niet bij Kwala Tamboa en ook niet nabij Kiran zouden landen, maar wel op eene smalle en vlakke duinstrook ten oosten van Kwala Tamboa (zie ook een zeer belangwekkend opstel van den Assistent-Resident H. van Heuckelom in het Handelsblad van 22 Januai'i 1896).

(2) Zie Handelsblad 22 Januari 1896.

(3) Het is mij niet bekend, of men bij de landing op de kust van Samalanga op den lOden Augustus 1877, ook rekening heeft gehouden met den tijd van hoogwater, maar een paar algemeen bekende feiten wettigen het vermoeden, dat op den namiddag van den lOden Augustus 1877 de branding aanmerkelijk minder hevig was, dan zij op het oogenblik der landing was geweest, wat echter aan meer dan eene oorzaak kon worden toegeschreven.

In het opstel van den heer Sol kan men o. a. lezen, dat de waarnemende Commandant van de Maritieme Middelen in de wateren van Atjeh op den 7den Augustus 1877 van oordeel is geweest, dat de branding op de kust van Samalanga niet was een gering, maar wel een zeer groot bezwaar. Hier staat tegenover, dat de heer Sol ons eene werkelijk zeer schoone beschrijving van de landing der troepen heeft geschonken, die ieder zeeman moet doen vermoeden, dat op den tienden Augustus 1877 bij de afvaart van de sloepen