MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1896.

779

linker of rechterzak van het Koninkrijk zal vloeien. Ik herhaal dat ik hoop, dat het herstel onzer vloot niet zal worden vertraagd door verschil van zienswijze over het bedrag, dat Koloniën jaarlijks voor de diensten der marine zal bijdragen. Met voldoening zag ik dan ook uit de Memorie van Antwoord, dat de Minister van Marine zijnerzijds al het mogelijke zal doen om dit te voorkomen. Ten volle besef ik dat geen der Ministers zijn budget gaarne ziet zwellen maar wanneer dit geschiedt door uitgaven, die een ander Departement ton goede komen, kan ieder hunner dit immers helder in het licht stellen. Hun collega van Financiën en de Volksvertegenwoordiging, zullen dan ongetwijfeld, nu en later, daarmede rekening houden; ten slotte betaalt het Koninkrijk toch alles, en hetzelfde totaal.

Reconstructie der vloot in enkele jaren komt ook mij met raadzaam voor. Ondanks groote geldelijke offers, zouden wij dan gevaar loopen, van met dat materieel spoedig weer achter te staan bij anderen. Geleidelijken maar tevens krachtigen en onverpoosden aanbouw, waarbij men steeds rekening houdt met de ontwikkeling der techniek, acht ik voor mij verkieslijk.

Uit een kort onderhoud dat ik niet lang geleden met den^ Minister had, voor het auxiliair eskader, meen ik te mogen afleiden, dat Zijne Excellentie vrijwel mijne zienswijze deelt over de samenstelling van dit deel onzer zeemacht. In al de bij deze begrooting ingediende stukken uitte de Minister zich bij het bespreken der aanschaffing van nieuw materieel, zoo voor den algemeenen dienst als voor 's lands defensie, echter slechts in algemeenen zin en het zou dus voorbarig zijn om nu daarover meer te zeggen dan dat ik zijne voorstellen, tot reorganisatie der vloot, met de grootste belangstelling maar ook met vertrouwen te gemoet zie.

Het spijt mij dat de Minister geen gevolg heeft kunnen geven aan zijn goede voornemens, om de drie schepen type-Kortenaer, ter nadere beproeving, gezamenlijk naar zee te zenden. Ik had mij reeds verheugd in het vooruitzicht dat mijn hier zoo vaak uitgesproken wensch vervuld zou worden van weder eens een Hollandsch eskader uit te zien gaan; daartoe zal nu echter de Evertsen ontbreken. Men moet toch minstens 3 schepen bijeen hebben, om zich behoorlijk te kunnen oefenen in het uitvoeren van tactische manoeuvres. Ik hoop echter dat de Minister in die richting wil blijven ijveren, en later divisiën van meer schepen zal kunnen uitzenden, dat die divisiën dan langer oefeningstochten zullen maken, dan nu mogelijk schijnt te zijn, dat wij dan eene schout-bij-nachtsvlag zullen zien voeren van het commando-schip en onze driekleur weer eens waardin moge verschijnen tusschen vreemde eskaders en op vreemde reeden. Als handelsmogendheid, met uitgebreide koloniën, mogen wij, in ons welbegrepen belang, ons waarlijk niet geheel onthouden van vlagvertoon, om niet achter te staan bij anderen, en dat vlagvertoon kan gepaard gaan met de doelmatigste oefening voor het personeel. Oud en jong kan zich dan meten met collega's, op de schepen der groote zeemogendheden, en bij de eentonige en afmattende diensten, in de 1 oloniën, mag men eene zóó gunstige