memorie van antwoord.

579

twijfel aan de deugdelijkheid van ons materieel, zich eene neiging hebben geopenbaard om de zeemacht het ageeren buiten de zeegaten te ontzeggen, het bewustzijn dat althans het mogelijke moest worden beproefd tegen den op onze kusten kruisenden vijand, telkens weer terugkeerde. Met de lessen der geschiedenis voor oogen mag het dan ° ook betwijfeld worden of eenig bevelhebber, wien de leiding der verdediging te water in haar geheel of van eenig zeegat in het bijzonder is opgedragen, van zijn materieel en personeel niet het uiterste zoude vergen om tactisch offensief te kunnen handelen.

Ondergeteekende meent de taak der zeemacht in Europa niet anders te hebben omschreven dan zijne voorgangers sedert hetjaar 1866 zich deze dachten. Op dit punt kan derhalve eene zeer groote mate van continuïteit geconstateerd worden.

Continuïteit in opvatting van het, voor de uitvoering der omschreven taak, noodige materieel in algemeenen zin bestaat eveneens.

Hiermede wordt uit den aard der zaak niet bedoeld overeenkomst van de tegenwoordige typen met vroegere, naar behoud van een eenmaal aangenomen karakter.

Het materieel, gebouwd ingevolge de voorstellen van den Minister Pels Eijcken, was onmiskenbaar bestemd voor eene actieve rol in de verdediging, geheel in overeenstemming met de grondslagen van het stelsel van de commissie voor kustverdediging van 1864.

Ofschoon door volgende Ministers de bouw van ramschepen niet werd voortgezet tot een getal als door de meergenoemde commissie noodig werd geoordeeld, werd toch nimmer het denkbeeld uitgesproken om het bestaande materieel aan de oorspronkelijke bestemming te onttrekken. Uit het antwoord van den Minister van Erp Taalman Kip op een in het Voorloopig Verslag op de begrooting van 1880 gedane vraag blijkt, dat het denkbeeld van eene actieve verdediging behouden was gebleven. „Het programma van 1874 afgebouwd zijnde zal het materieel voldoende zijn" — zoo verklaarde de Minister Kip — „voor do verdediging onzer zeegaten en om in sommige omstandigheden eene landing op onze kusten te bemoeilijken."

Evenwel won de overtuiging spoedig veld, dat het sedert 1868 gebouwde materieel voor een deel minder, voor een ander deel in het geheel niet geschikt was voor de actieve verdediging. Doch hierin zoude door het personeel der zeemacht zeker geene aanleiding zijn gezocht om niet alle handelingen, welke tot eene goed geleide verdediging behooren, te beproeven. Deze handelingen toch, den vijand alarmeeren, afmatten, tot een groot kolenverbruik en voortdurende waakzaamheid dwingen, vloeien voort uit de grondbeginselen van verdediging.

Bij het ontwerpen van nieuw materieel is dit door den ondergeteekende in het oog gehouden. Hij heeft gemeend aan de nieuwe pantserschepen en groote torpedobooten de eigenschappen te moeten geven, noodig voor een actief optreden, welke het verouderde materieel, tegen de bedoeling der ontwerpers, miste of later verloor.

Op grond van het voorgaande kan hij de meening niet deelen, dat een geheel ander stelsel dan tot dusverre aan de inrichting van