600

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1897.

Bedoelde pantserschepen werden eerst bestemd voor eene reis naar de Middellandsche Zee en hadden derhalve toen eene bemanning uitsluitend uit vrijwilligers samengesteld.

Spoedig na terugkeer in Nederland werden die bodems, in verband met hunne bestemming: verdediging van het grondgebied in Europa, aangewezen voor de oefening der medio April jl. voor de herhalingsoefeningen opgekomen zeemiliciens der lichting van 1894. Een groot deel der vrijwilligers moest derhalve worden ontscheept en eene andere bestemming ontvangen.

Na afloop dezer herhalingsoefeningen, in de eerste dagen van Juni, werden de bemanningen weder met vrijwilligers aangevuld, die evenwel meerendeels weder van boord moesten, toen in het begin der maand Juli jl. de miliciens der lichting van 1896, voor hunne eerste oefening aan boord, op het defensiematerieel embarqueerden.

Toen eindelijk de •miliciens der jongste lichting einde October jl. huiswaarts keerden, moesten weder de bemanningen der schepen type-„Kortenaer" uitsluitend uit vrijwilligers bestaan.

De ondergeteekende kan de verzekering geven dat in 't algemeen overplaatsingen zoo weinig mogelijk plaats vinden en — behoudens de gevallen waarin te gemoet wordt gekomen aan billijke verzoeken van de opvarenden — uitsluitend ter voldoening aan de eischen van den dienst.

Het antwoord op de in het Voorloopig Verslag gestelde vraag, hoe het gesteld is met de discipline aan boord der oorlogsschepen, kan gunstig luiden.

Opmerkelijk is het, dat de vonnissen op de vloot gewezen ter zake van dienstweigering, — een der beste gegevens om te oordeelen over de tucht aan boord, — gedurende het tijdvak 1892 t/m 1895, een aanmerkelijk lager cijfer behaalden dan in de vier daaraan voorafgaande jaren; respectievelijk 103 en 190 vonnissen. Het laagste cijfer van veroordeelingen ter zake van voorzegd misdrijf, gedurende dit achtjarig tijdvak, werd behaald in 1895 met 22 vonnissen.

Het feit, dat bij vertrek der pantserschepen 8 (niet 15) schepelingen te Rotterdam achterbleven, behoeft het vertrouwen niet te schokken in de tucht op de oorlogsvloot; vooral wanneer rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat van deze achterblijvers 2 waren van slecht en 3 van berispelijk gedrag. Van de 8 achtergeblevenen hebben zich 5 vrijwillig aangemeld en moesten 3 door de politie worden gearresteerd. Van ergerlijke tooneelen bij deze en bij enkele andere arrestatiën, welke gedurende het verblijf der divisie voor binnenlandschen dienst te Rotterdam zouden hebben plaats gehad, is den ondergeteekende, en ook den betrokken commandeerenden officieren, niets bekend.

Wat overigens den wensch betreft, om het doen opsporen en arresteeren van schepelingen niet langer door de politie te doen geschieden, maar door militaire patrouilles, zij opgemerkt, dat dit denkbeeld in overweging is geweest bij de samenstelling der