720

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1897.

vermijden zijn. Opnieuw heb ik heden een voorbeeld aangehaald dat zulks kan bevestigen. Hoe is het mogelijk, waar een dusdanig conflict van belangen kan bestaan, om dit stelsel te handhaven? Onbegrijpelijk voor mij is ieder contract, dat met ieder oogenblik, ten minste bij het jaar, opzegbaar is.

Rijksloodswezen is een stelsel; het loodswezen geheel in handen van particulieren is ook een stelsel, maar een gecombineerd Rijks- en particulier loodswezen begrijp ik niet, evenmin als ik het begrijpen zou wanneer de Minister zoude voorstellen, zijne marineschepen door particulieren te laten bouwen, uitrusten en manoeuvreeren en dan 10 jaren aan het gouvernement verhuren.

Een zoodanig contract zal zijn, kan niet anders zijn, dan eene bron van ellende.

Ik wensch echter eene vraag aan den Minister te stellen. Indien gij in den loop der tijden uwe vaartuigen beter te Dungeness kunt gebruiken dan bij voorbeeld aan den Waterweg, of indien gij de vaartuigen wilt plaatsen te IJmuiden in plaats van aan den Waterweg, zal dan het contract niet in den weg staan voor uwe vrijheid van handelen ? Ik begrijp niet hoe het mogelijk is een contract zoo te redigeeren dat in alle eventualiteiten voorzien wordt.

De Minister evenwel, door de vraag te doen voor welken prijs particulieren bereid zijn een contract aan te gaan, heeft daardoor feitelijk erkend, dat ook volgens den Minister stoom de voorkeur verdient boven zeil, want men mag niet aannemen, dat de Minister particulieren lastig zoude vallen, alleen opdat hij zich in de Kamer zoude kunnen beroepen op te hooge cijfers. De Minister is derhalve alleen teruggeschikt door het bedrag voor de diensten van hen verlangd.

Ik voor mij zal geen oordeel vellen over het gevorderde bedrag, ik kan dit niet doen, omdat de gegevens mij ontbreken waar de voorwaarden van het contract niet in ons bezit zijn. Doch ik zou deze vraag willen doen. Het aanbod was ƒ 65 000, maar wat was de raming? De Minister kende de kosten te Dover. Zijne Excellentie heeft vermoedelijk hoogere nautische eischen gesteld en moest dus bij voorbaat weten dat hij in elk geval een aanbod zonde ontvangen boven de kosten van Dover. Er kan dus onmogelijk een groot verschil zijn tusschen de raming van den Minister en het aanbod door hem ontvangen. Dit verschil, in cijfers uitgedrukt, kan onmogelijk meer hebben bedragen dan ƒ 10 000 a f 15 000. Nu vraag ik, moet de quaestie van het loodswezen, niet alleen van zooveel belang voor handel en scheepvaart, maar vooral van zoo groot belang, omdat het hierbij geldt de veiligheid van menschenlevens, beheerscht worden door ƒ10 000 of f 15 000.

De Minister schijnt neiging te gevoelen het station Dungeness op te heffen. Wat mij aangaat, ik troost mij met de gedachte, dat er gelukkig nog heel wat water door de Noordzee zal vloeien, alvorens verwezenlijking van het voornemen van den Minister mogelijk zal zijn, want bedrieg ik mij niet, dan is daarvoor noodig wetswijziging. Ik zal dan ook over die gedachte van den