MEMORIE VAN ANTWOORD.

849

verder gebonden achten dan voor de nu aangevraagde drie nieuwe kruisers.

Voor de waardeering van zijnen arbeid is de ondergeteekende erkentelijk.

Waar — zooals thans vrij algemeen erkend wordt — tegen vaststelling van de organisatie der zeemacht bij de wet overwegende bez waren bestaan, kon van de zijde der Regeering ter verkrijo'ino' van vastheid in de richting, bij de reconstructie der vloot te volgen" bezwaarlijk meer gedaan worden dan gedaan is. In het vertrouwen op de deugdelijkheid van het ontwikkelde plan van organisatie, durft de ondergeteekende zich vleien dat dit plan geleidelijk uitgevoerd zal worden en dat dus feitelijk geene reden meer zal bestaan om over onvastheid te klagen.

Wat betreft de taak, die de marine te vervullen heeft, kan van onvastheid van inzichten — bij de Eegeering althans — eigenlijk geen sprake zijn. In de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer is reeds gewezen op de continuïteit van denkbeelden bij de verschillende Ministers van Marine die sedert 1866 zich omtrent de taak van' de zeemacht hebben uitgesproken. Optreden van de zeemacht, alleen in ondiep water, is door geen hunner, als taak voor de zeemacht bij de verdediging van het grondgebied in Europa, voldoende geacht. Krachtige handhaving der neutraliteit is evenmin als krachtige verdediging mogelijk, wanneer men niet beschikken kan over zeewaardige schepen en torpedobooten, geschikt om buitengaats op te treden.

De in eene der afdeelingen besproken instelling van een raad van admiraliteit, met het doel om eene vaste richting te behouden bij het beheer van opvolgende Ministers, zou, gelijk reeds in het Voorloopig Verslag is aangevoerd, op vele practische bezwaren stuiten, en een beroep van Ministers van Marine op het oordeel van een dergelijken raad tot rechtvaardiging hunner voorstellen, zou niet zijn overeen te brengen met hunne persoonlijke verantwoordelijkheid.

Dat de ondergeteekende het oog houdt op de behoefte aan maritieme middelen in Indië, heeft, naar hij meent, uit de begrotingsstukken door hem nu en in vorige iaren ingediend, ten volle kunnen blijken. _ Zijne_ belangrijkste voorstellen betroffen den dienst der marine in Indië. Niet minder dan onder de werking van het Koninklijk besluit van 16 November 1866 n°. 80, zal onder die van het Koninklijk besluit van 27 Juli 1896 (Staatsblad n". 141) het auxihair eskader in Oost-Indië tot de verdediging dier bezitting hebben bij te dragen. Uit de beschouwingen die de ondergeteekende betreffende de in oorlogstijd door dit eskader te bewijzen diensten, in zijne Memoriën van Toelichting en Antwoord reeds leverde, kan duidelijk blijken dat ook de maritieme bijdrage voor de verdediging van Java door hem niet over het hoofd werd gezien en dat hij van oordeel is dat, als eenmaal de vloot in Indië zal zijn samengesteld zooals hij die wenscht, daarvoor eene genoegzame macht ter zee aanwezig zal zijn. Heeit hij dus getoond ten volle