MEMORIE VAN ANTWOORD. 851

schepen type-,/Kortenaer". Zijn ambtsvoorganger achtte die schepen geschikt voor de verdediging zoowel in Indië als hier te lande. Op dit laatste punt is de ondergeteekende steeds van hetzelfde gevoelen geweest als zijn ambtsvoorganger, en hoewel bij verder aan te bouwen schepen dezer soort, door den vooruitgang in de maritieme techniek, verbeteringen mogelijk zullen zijn en deze ook zullen worden aangebracht, wordt de geschiktheid van de schepen type-„Kortenaer" voor de landsverdediging thans reeds algemeen erkend. Het aanbrengen van kimkielen, waterkeering en andere zaken die, na de in zee verkregen ervaring, noodig zijn gebleken, zal voor elk dezer schepen ongeveer f8 200 kosten; een bedrag dat onbeteekenend is in vergelijking met de totale waarde van elk schip van 27 a 28 tonnen gouds.

Aangenomen nu, dat er reeds tijdens den aanbouw der schepen sommigen geweest zijn, die begrepen hebben, dat deze schepen eenigszins anders hadden moeten zijn ontworpen — waarvan zij intusschen toen, voor zooveel betreft de opstelling van het geschut, den munitieaanvoer en de kimkielen, niet hebben doen blijken — dan kan dit toch niet motiveeren een algemeen wantrouwen in de verklaringen van den vorigen Minister van Marine en in die van zijn opvolger.

Het uiteenloopend oordeel over de geschiktheid dezer schepen voor Indië vindt zijn grond in verschil van meening tusschen den tegenwoordigen Minister en den vorigen, omtrent de wijze waarop de taak der zeemacht in Indië, waaromtrent zij eenstemmig denken, moet worden volvoerd; eene quaestie dus van maritiem beleid en niet van maritieme techniek; eene quaestie, waarvan zeker niet kan gezegd worden dat de Kamer, bij hare beoordeeling „meer dan in andere aangelegenheden moet afgaan op de inlichtingen en verzekeringen, die zij daaromtrent van den betrokken Minister ontvangt".

In het Voorloopig Verslag wordt gezegd dat NederlandschIndië niet zal verdedigd worden door behoorlijk gewapende en beschermde schepen, in strijd met de bepaling van art. 2 van het Koninklijk besluit van 27 Juli 1896 („Staatsblad" n°. 141). De ondergeteekende kan dit niet toegeven. Zijns inziens zijn de kruisers, die voor het auxiliair eskader bestemd zijn, wel degelijk behoorlijk bewapend en beschermd en alleszins geschikt om, zooals in art. 2, sub a, van evengenoemd besluit is aangegeven, ;;met klem Nederlands rechten en belangen te beschermen en het souverein gezag in den Archipel te handhaven, ook tegenover inlandsche vijanden." Hij heeft deze zienswijze in de met de Tweede Kamer gewisselde schrifturen en debatten zoo uitvoerig toegelicht en de ook in dien tak der Volksvertegenwoordiging uitgesproken twijfelingen omtrent de doelmatigheid der voorgestelde schepen zoo omstandig beantwoord, dat hij meent hier naar die toelichting en beantwoording te mogen verwijzen en zich te kunnen bepalen tot de beantwoording der vijf vragen, in het Voorloopig Verslag gedaan.

I. Bij de overtuiging, die de Regeering bezit, dat de kruisers