872

martnebegrooting voor het dienstjaar 1897.

seeren, zich rekenschap moeten geven van het verschil. Het was dus onmiddellijk ook haar gebleken, dat het onwaar is, om aan de Kamer te zeggen: dat in hoofdzaak het voorstel der Staatscommissie gevolgd werd.

Evenmin kan men volstaan met eenige algemeenheden, om zich los te maken van de organisalie die de Minister van Marine heeft voorgesteld en waarvoor hij gelden aanvraagt. Noch de Minister van Binneitlandsche, noch de Minister van Buitenlandsche Zaken hebben als leden van de Kamer geschroomd, om een oordeel over onze defensie-uitgaven uit te spreken; het gaat niet aan zich nu aan de verantwoordelijkheid te onttrekken. De Minister van Marine heeft getracht zijn ambtgenoot voor Buitenlandsche Zaken te helpen, door te zeggen: het is geene uitbreiding, slechts instandhouding, integendeel, vroeger waren er 109 schepen, en thans sleciits 73.

Mijnheer de Voorzitter! Is dat eene argumentatie? De Minister van Marine heeft ons aangetoond, dat hij in plaats van 5 schepen van de militaire marine — om niet meer te noemen — o-eeft 2 kruisers; 5 schepen van de militaire marine kosten millioen met eene bemanning van 80 koppen, dat is 400, en 2 kruisers kosten 6 millioen met eene bemanning van 600 uitsluitend Europeanen. Is dat eene juiste vergelijking? Is dat een ernstig argument? Zoo heeft de Minister van Marine, om aan te toonen dat ik mij vergist had in de bedoeling van het besluit van 1866, eenige pagina's voorgelezen uit het rapport der Staatscommissie, en is begonnen op bladz. 26 met de woorden : „Uit het voorafgaande blijkt".

Wat is nu het voorgaande? Ik lees op diezelfde bladz. 26 het volgende: „Om door Nederland te doen bezorgen, wat benoodigd is tot bevestiging of handhaving van Nederlands Souvereiniteit in Indië : dat is door eigenlijke oorlogsschepen, geschikt voor algemeenen dienst; en om daarentegen door of ten laste van Indië te doen bezorgen wat meer uitsluitend bestemd is om in Indië onder o-ewone omstandigheden te worden gebezigd voor flottielje- en transportdiensten, zoo noodig deel te nemen aan expeditiën en om, in verband tot het meer lokaal karakter van die diensten, in Nederlandsch-Indië te blijven.

„De thans van kracht zijnde regeling — het Koninklijk besluit van 16 November 1866, n°. 80 (Indisch Staatsblad 1867 n°. 57) is in overeenstemming met die beschouwingen tot stand gekomen ; evenwel eerst twee jaren daarna."

De Minister van Marine — men heeft het zooeven kunnen nooren — acht voor de verdediging van Nederlandsch-Indië geen gepantserd materieel noodig, en ik lees op bladz. 193 van de Handelingen dezer Kamer: „Intusschen sta ik persoonlijk in dit opzicht aan de zijde van den geachten afgevaardigde; ook ik ben van meening dat een groot gedeelte van de verdediging ter zee behoort te te worden opgedragen aan het Nederlandsche smaldeel in Indië".

Is de verdediging van den hoofdzetel van ons bestuur mogelijk zonder gepantserd materieel?

Wat het besluit van 1896 betreft, heeft de Minister gezegd, dat torpedobooten niet onder a van artikel 2 behoorden en de op-