944

de maan en het weder.

at't': 24 iau 188t22°8 21 Febr- 21°° 19 Maart 24°5 N.L.: 7 Febr. 1884.... 27°0 5 Maart 28°4 1 Apr. 26°0

4°2 7°4 W

?T'r-: in ^Pr' 20°° 13 Mei 190i 9 Juui 16°°- Gemiddeld 19°9 N.L.: 29 Apr. 23°4 26 Mei 19°5 22 Juni 20°9. Gemiddeld 25°9

Verschil: 3°4 0°1 4°9 ~q^q

Hoewel nog zeer belangrijk, zijn de verschillen toch minder groot dan in het eerste jaar. Gemiddeld over het geheele jaar was het verschil bij noordelijkenen zuidelijken stand der maan slechts 6 , tegen 8°4 in het jaar 1878/79. Maar in ieder geval blijkt het duidelijk, dat de declinatie der maan grooten invloed heeft op de plaats van het gebied van hooge luchtdrukking van de Kreeft welk gebied de streek van den noordoostpassaat afscheidt van die' waar westelijke winden overheerschend zijn. Het zal wel overbodiozijn op hot groote practische belang der onderzoekingen van Poincaré te wijzen. Tot mijne verwondering hebben deze echter bij de meteorologen weinig opzien verwekt. Ik weet niet wat hiervan de reden is. De getallen spreken zoo duidelijk, dat hunne waarde niet te betwijfelen valt. Waarschijnlijk bestaat er echter voor de weinige instemming der meteorologen een gegronde, mij onbekende reden.

1 OINCARÉ wijst er nog op, dat de invloed van den tropischen omloop der maan geheel anders is dan die der andere omloopen. De laatste brengen wel is waar bij tot de vorming van barometrische maxima en minima, maar brengen gewoonlijk geen verandering in den gemiddelden barometerstand eener geheele parallel te weeg wat met den tropischen omloop wel het geval is.

De uitkomsten van Poincaré zijn geheel in overeenstemming met die, welke door Garrigou-Lagrange verkregen zijn. 1) De laatste leidde uit de synoptische kaarten voor het jaar 1882/83 den gemiddelden gang van den barometer af gedurenden een tropischen omloop op de parallellen van 10°, 30°, 50° en 70°- noorderbreedte. Hij vond, dat op de parallel van 10° de barometer hooier staat bij zuider- dan bij noorderdeclimatie der maan. Op de overige parallellen echter is juist het omgekeerde het geval en wel vind men een des te grooter verschil naar mate men eene parallel van hooier breedte beschouwt. Zoo vond Garrigou-Lagrange voor het verschil in barometerstand bij noorder- en bij zuiderdeclinatie der maanOp de parallel van 10° — 0,60 millimeter. » » , „ 30° + 0,33 „ " ' ' , 50° -f- 0,56 . , , , 70° -f- 1,91 Dit resultaat is dus geheel met dat van Poincaré in overeenstemming. Zooals men ziet, verplaatst bij noorderdeclinatie der maan de grens van den passaat zich niet alleen noordwaarts, maar zal ook, daar het verschil in barometerstand tusschen de parallel van 30 en die van 10° grooter is dan bij zuiderdeclinatie, de passaat veel krachtiger doorstaan. Benoorden de parallel van 30°

1) Comptes Rendus Tome CXX, pag. 342, Tome CXXI, pag. 844.