C 3?s >

en tot de verkeerde inbeelding leiden, dat zij welhaast zoo veel wisten, als de Professoren zeiven. Het komt er hier op aan, om de grenzen van het onderwijs op de Gymnasien, en dat op de hoogescholen wel af te bakenen, om juist inzigt te hebben van het eindoogmerk, hetwelk men zich zoo wel bfj het eene als bij het andere meent te moeten voorstellen.

Het onderwijs op de hoogescholen wordt hier beschouwd uit het gezigtpunt van derzelver geëvenredigdheid aan de behoeften der maatschappij. Gelijk dus bij de vragen over 'de Gymnasien beschaafde opvoeding, als de toetsteen opgegeven wordt, en waarin al de bepalingen omtrent dat onderwijs beproefd worden, zoo is hier bij het akaiemisch onderwijs de behoefte der maatschappij het hoofddenkbeeld, waarvan men uitgegaan is, om de doelmatigheid der daartoe betrekkelijke inrigtingen te schatten. Wij vragen vooraf, uit welke bestanddeelen aebt men, dat de behoefte der maatschappij zaamgestelJ is ? het antwoord erop zoude ten minste door eenvoudigheid en gelijkmatigheid moeten gekenmerkt kunnen zijn, indien men die behoefte, zonder nadere omschrijving tot den maatstaf der doelmatigheid van het onderwijs op de hooge scholen zoude kunnen aannemen. Uit hetgene in de volgende gedeelten dezer vraag voorkomt, zoude men moeten opmaken, dat handel, landbouw en fabrijkwezen, met de vorming van goede staatsdienaren, als zoo vele grondstoffen dier behoefe van de maatschappij zijn aan te merken. Voor en ale^r dit onderwerp van nader bij te beschouwen, kinnen wij niet do©-