( 379 >

len met onbewimpeld te betuigen, dat het denkbeeld en het voord behoefte, bij de beschouwing van eene zoo edele en verhevene zaak, als het akademisch onderwijs, ons beneden de waardigheid des te overwegen onderwerps voorkomen. Wanneer het alleen op de vervulling van behoefte aankomt, dan zoude men welligt de hoogescholen wel geheel kunnen misten. De staat kan bestaan uit boeren, die het veld bouwen, uit kooplieden, die genoeg winnen, om in de jaarlijksche uitgaven van den staat te voor* zien, en uit soldaten om te vechten.

Wanneer men op het eerste lid der vraag, die voorgesteld is in art. i. onder de rubriek van het «* derwifs op de hoogescholen, in dien zin toestemmend antwoorden, en mitsdien aannemen wilde, dat het onderwijs, hetwelk op de hoogescholen gegeven wordt, niet geëvenredigd is aan de behoef, te der maatschappij, maar dat hetzelve eenige aanvulling zoude behoeven, ter vorming van goede staatsdienaren, en ter bevordering van kundigheden, welke handel, landbouw en fabrijkwezen vereischen, dan zoude men, zoo als het ons voorkomt, in eene dubbele ongelegenheid vervallen; vooreerst, dat de universiteiten geheel van natuur en bestemming zouden veranderen; ten andere, dat men door zulke heterogene bestanddeelen te willen vereenigen, niet alleen het oogmerk, naar hetwelk men streeft, nooit zoude bereiken, maar ook zelfs dat de goede vruchten nog vernietigd zouden worden, welke, hoezeer dan in mindere hoeveelheid echter ra voller rijpheid, uit de universiteiten, volgens derzelver thans bestaande inrigtingen , kunnen geplukt worden. Wat wordt er tot de vorming van goede staatsdienaren vereischt, dat C c