C 449 )

de vries van- zijne beroemde en verdienstelijke voorgangers van den heuvel en luzac, eenige melding had gemaakt, (reste a sayoir, of hij die schrijvers ooit heeft hooren noemen, veel min gelezen heeft, en dit is geenszins ten nadeele gezegd, want de echte kooplieden zijn niet bestemd, om schrijvers te zijn, maar om hunnen handel voor te staan, en te bevorderen: want doorgaans zijn zij in dezelfde mate achterstallig op hunne eigen kantoren, als zij volmondig zijn, over algemeene, en hen niets aangaande zaken. Men heeft eens voor 50 jaren aan eenen koopman, die ook zoo wat over den handel filosoferen wilde, en daarbij uit lusteloosheid en werkschuwheid, zijne eigene kantoorzaken veronachtzaamde, deze woorden toegevoegd: tantumne otii tibi abs ré tua est, aliena ut cutes-? - * ' r*39„ <r: ...v - 37tto De toestand des handels, ten tijde toen elie luzac over Hollands rijkdom schreef, verdiende wel met den hedendaagschen vergeleken te worden. De toen erkende, of gestelde oorzaken van verval, en voorgeslagen middelen van herstel, behoorden wel eenigzins te worden nagegaan ,: en ter toetse gebragt te worden;' er blijft dus nog veel over, om de taak te vervullen, die bij het vraagstuk voorgesteld werd; en of die zaak volbragt is, dit zal wel niemand, behalve de kroonuitdeelers toestemmend beantwoorden.

Wij beleven eenen tijd, waarin het raadplegen van vroegere schrijvers geheel uit de mode begint te geraken, ja zelfs hebben sommige tijdschriften den uitmuntenden verkondiger van Hollands Roem durven berispen, omdat die uitmuntende schrijver zijne ge-