( 53S )

kelijk ten eerste moest spreken, en dat hij niet wist* dat er een andere weg was dan deze, om daartoe spoedig te geraken. „ Vent!" zeide de schipper, „ hadt gij mij dit niet alleen kunnen zeggen? dan „ zou ik als 't noodig was, dat wel verzocht heb„ ben?" koen wederom, „ Ik mogt u zulks alleen „ niet zeggen, maar moest het aan dezen Raad, „ gelijk ik nog doe, voorstellen: ik zeg u nog„ maals, dat ik den Commandeur moet spreken: „ zoo gij mij langer uitstelt, zal ik tot mijn leed„ wezen genoodzaakt zijn, hem mijn verzoek door „ andere middelen te doen weten." De schipper en de overige leden van den Raad, den gewaanden konstapelsmaat met zoo veel vrijmoedigheid hoorende spreken, deden hem buiten staan. De meesten kregen achterdocht, dat hier iets mogt schuilen: „ zou» „ de iemand," zeiden zij, „ hier zulk een verzoek „ doen, zonder gewigtige redenen? de Commandeur „ mag hem in allen gevalle straffen." Om zeker te gaan , werd goedgevonden , alles , wat hij in de vergadering gezegd had, van woord tot woord op te schrijven.

De schipper nu wel ééns zoo nieuwsgierig geworden, gaf bevel een' seinwimpel voor den Commandeur der vloot op te heisen. Het was al laat op den dag, en dit sein verwekte dus geen gering opzien bij de vlotelingen. Onverwijld kwam de Commandeur over, en liet straks den Raad beleggen. Inmiddels had zich koen afgezonderd, om zijn staatsgewaad aan te trekken, en had zich van al zijne bescheiden voorzien. De verbaasdheid, welke dit verwekte, kan met geene woorden uitgedrukt worden. Noch de schipper, noch iemand van den