C 639 )

dringen wiilen, zich ais meest waarschijnlijk voordoet. De heer Mr. a. h. bor beweert, dat art. 2137. van het burgerlijk wetboek, ten voordeele van derdens spreekt; wij integendeel waren en zijn nog van begrip, dat hetzelve niet het belang van derdens, maar dat van minderjarigen beoogt. De heer Mr. a. h bor, houdt den gesubrogeerden voogd verantwoordelijk niet alleen jegens de minderjarigen, maar ook jegens derdens , en hij verzekert, dat die verantwoordelijkheid van den gesubrogeerden voogd , en de actie van derdens tegen hem ontstaat uit de wet. Zeer wel; maar mogen wij vragen uit welke wet ? denkelijk wel vit die wet, welke de verpligtingen van den gesubrogeerden voogd beschrijft, dat is uit art. 420 van het burg, wetb., alwaar de geheele beslissing van het vraagpunt moet gezocht en zal gevonden worden. „ Dans toute „ tutelle, il y aura un subrogé tuteur, nommd par le „ conseil de familie. Ses fonctions consisteront a „ agir pour les intéréts du mineur, lorsqu'ils seront „ en opposition avec ceux du tuteur."

De gesubrogeerde is dus door den wetgever geroepen om te werken in de belangen van den minderjarigen , wanneer deze zich in strijd bevinden met die van den voogd. En dit is zóó waar, dat toen men bij de discussie van art. 2136 voorstelde om, behalve de voogden ook de gesubrogeerde voogden aan de verpligting te onderwerpen, om de hypotheken openbaar te maken , met wel. ké hunne goederen bezwaard waren, de vermelding van gesubrogeerden voogd, bepaaldelijk uitgesloten werd, en wel om reden, dat de straf van stellionaat, die bij art. 2136, tegen de voogden uitgesproken wordt, ongetwijfeld in het belang van derdens is: