HET SPORTBLAD.

11

In de twe3de helft speelde de V.O C.-voorhoede nog iets minder, en die van Haarlem iets beter waarvan het gevolg was, dat de Rotterdamsche verdediging herhaaldelijk in de benauwdheid zat. Bronger bleef evenwel onverstoord en krachtig doorwerken maar het duurde niet lang of een voorzet van Schrave» dijk kwam bij Wassen, die met een goed schot Jeekel voor de 3 a maal passeerde, waarmede de strijd vrijwel beslist was. De Haarlem voorhoede blijft uiterst tc ief sn door goed doorzetten zorgt Wassenaar voor een 4e pnnt. Thans wordt de Rotterdamsche verdediging bijzonder actief en de Hörburgers, ja zelfs Versluys trekken herhaaldelijk mee ten aanval.

De Haarlemsche achterhoede blijft echter oppermachtig maar eindelek ziet toch Beyers een gaatje en listig plaatst hij den bal langs Visser. Het beste gedeelte van den strijd hebben we dan gehad. Wel zien we Houtkooper nog eens fraai werk doen, waarbij de lat redt, maar langzamerhand zakt het spelpeil en zoo is bij het eindsignaal de 'stand nog 4—1 voor Haarlem, een overwinning, die de roodbroeken weer een hart onder den riem zal steken voor de toekomst.

Uit de Hofstad.

Quick—Sparta 1- 2.

Quick heeft de traditie om tegen Sparta onfortuinlijk te spelen ook ditmaal gehandhaafd. Indien ooit een nederlaag onverdiend werd geleden, dan w«s het wel deze, want de beide door Sparta gemaakte doelpunten waren het onmiddellijk gevolg van even zooveel overtredingen, welke de scheidsrechter niet opmerkte. Bovendien ontging aan Quick een zeker doelpunt, doordat eene overtreding (bande) van een der Spartaansche achterspelers binnen het fa'ale gebied ongestraft bleef.

Je reinste pech dus 1 Dit alles dost echter aan het feit niets af, dat Quick, ook zonder rekening te houden met dezen tegenslag, den wedstrijd had kunnen en moeten wienen. Immers, in de tweede helft, was Sparta vrijwel voortdurend ingesloten en waar haar doel verdediger geheel onbekwaam bleek voor zijne taak, behoefden de Haagsche aanvallers den bal slechts in het doel te schieten om doelpunten te maken. Dit was echter te moeilijk voor het vijftal; geen enkele maal hebben wij een goed gericht schot zien lossen, steeds werd de bal over of naast het doel geplaatst. Dit was voor de Spartanen een bijzonder fortuintje, want ik geloof niet, dat hun doelverdadiger in staat zou zijn geweest één bal behoorlijk te stoppen. Dat de Rotterdammers met zulk een doelverdediger nog op het kampioenschap durven hopen, lijkt mij wel wat al te naïef. De impotentie van de Haagsche voorhoede viel nog te meer o> omdat de verdediging der Spartanen slechts middelmatig speelde; feitelijk boden alleen Van den Berg en De Eorver krachtigen tegenstand aan

den Haagsehen aanval. Quick heeft dan ook kansen genoeg gehad; door het ondoordachte en slordige spel van hare voorhoede bleven deze echter ongebruikt en dit alleen is de oorzaak van de nederlaag geweest. Heim onderscheidde zich ditmaal door zijn tactvol spel op den rechtervleugel. Het was wel jammer, dat geen zijner goede voorzetten door de bianenspelers kon worden benut. Joosten kreeg zoo nu en dan eene bevlieging en dan moest Martin het ontgelden, die zich echter niet onbetuigd liet, wat dan weer voor de scheidsrechter aanleiding werd om straf uit te deelen, mooi, degelijk spel hebban wij echter van Joosten niet gezien en door zich daar op toe te leggen zou hij zijne vereeniging eea vrij wat beteren dienst bewijzen dan door zijn „bokkesprongen." In vergelijking met den wedstrjjd tegen H.V.V., viel het voorhoede-spel der Hanenburgers nu geducht tegen. Zelfs Japikse en Van Riemsdijk koisden zich sint geheel aan de malaise onttrekken De verdediging echter was puik met de beide Bosschart's en Boumeester als Btarren ; tegen hen had de zoo gevaarlijke Spartaansche voorhoede weinig of niets in te brengen. Merkwaardig is het zeker, dat de Groot gsen enkele maal kans heeft gekregen om een schot te lossen. Wellicht is de wat al te secure bewaking van de Groot oorzaak geweest, dat Jurgens meer vrij spel had, waardoor va» diens voet de beide doelpunten konden komen. Is dit werkelijk het geval geweest, dan zout het meespelen van de Groot inderdaad veel meer nut hebben gehad dan door het meerendeel der toeschouwers werd opgemerkt. Want in het veld bleef het spel van Huug ver beneden het peil, dat redelijkerwijs van een eerste klasse speler mag worden verwacht,

Eagering bracht er op de links-buitecplaats niet veel meer van terecht; wjj zagen dezen speler nimmer den bal opbrengen, wat toch in hoofdzaak het werk van een buitenspeler is. Ook liet hij den bal te dikwijls uitloopem, waardoor het spel onnoodig werd opgehouden.

Van der Wolk, Ruffelse en Jurgens speelden in de lcte helft uitstekend en brachten toen het doel van Quick herhaaldelijk in gevaar. Aan het doorzetten van Jurgens kan de geheels voorhoede van Quick een voorbeeld nemen.

Na de rust presteerde de Rotterdamsche voorhoede niet veel meer; zij werd toen onvoldoende gesteund door de middesspelers, die met het verdedigen hun handen vol hadden. Doordat de doelverdediger niet te vertrouwen was, durfde de Spartaansche verdediging niet te ver op te dringen, uit vrees dat een der Quick-spelers kans tot schieten zou krijgen. Wegens gebrek aan steun kon de Spartaansche voorhoede haar spel niet ontplooien en was zij vrijwel tot werkeloosheid gedoemd. Een enkele maal zagen Ruffelse en Van der Wolk kans om door te breken, waardoor de Spartaansche verdediging enkele oogenblikken van verluchting kreeg. Overigens werd de strijd bijna voortdurend in de nabijheid van het Rotterdamsche doel gevoerd.

Met de beslissingen van den scheidsrechter, dea heer Bos, kon het meerendeel der toe-