HET SPORTBLAD

13

eenigen en zou dan ook geen aanleiding hebben mij in deze kwestie te mengen, ware het niet, dat Lt. Hubert van Blijenberg andere uitspraken geeft, die ook mij raken en — wat van meer beteekenis is — voor de opvattingen over voorlichting bij athletiek van belang zijn.

Het hier volgend betoog is voor een groot deel een „oratio pro domo", moet dit helaas zijn, omdat Lt. H. van Blijenburg, en ook dit kan moeilijk anders, mij daarin voorgaat. Dit even vooraf, om in het licht te stellen, dat ik hier allerminst stelling neem tegen zijn opvattingen inzake de techniek der athletiek. Onze kritieken op het werk van den heer Hamers hebben trouwens aangetoond, dat wij hetzelfde standpunt innemen, doch er komen in het artikel van den geachten schrijver uitspraken voor, die m. i. de moeite van een gedachtenwisseling loonen.

Twee opmerkingen hebben mij vooral getroffen! Ten eerste verwerpt Lt. Hubert van Blijenburg wat hem zelf betreft een beroep op buitenlandsche schrijvers als Murphy en Hjertberg; in de tweede plaats legt hij er den nadruk op, dat mijn boekje weinig oorspronkelijks bevat voor hen, die de werken van die schrijvers kennen. Oorspronkelijkheid meent hij niet bij mij te mogen verwachten, omdat ik, volgens hem verstrekte informaties, nooit aan athletiek heb gedaan. Dit laatste is niet geheel juist. In mijn schooljaren heb ik zelfs zeer ijverig het loopen en springen beoefend en hoewel ten slotte voetbal practisch mijn voornaamste sport is geworden, zouden de archieven van het Nijmeegsche Quick nog kunnen aantoonen, dat ik bij de omstreeks 1900 op haar terrein gehouden athletiekwedstrijden den 2en prijs 100 Meter en den len prijs 400 M. heb gewonnen.

Dit echter zeer terloops, omdat ik wel heilig zal oppassen om te trachten daaraan eenige autoriteit bij de beoordeeling van athletiek te ontkenen. Ik heb er echter jarenlang ernstig naar gestreefd, om alle litteratuur van autoriteiten te toetsen aan wat ik in Engeland, Duitschland, België en hier gezien heb. En de praktijk heeft mij geleerd, dat ik hiermede meer heb bereikt, dan tal van mijn collega's, die praktisch zeer veel meer dan ik de athletiek hebben beoefend.

Ik stel dit vast, niet om anderen mijn bevoegdheid aan te praten, doch omdat het m.i. nut kan hebben met deze mogelijkheid rekening te houden, wanneer het gaat om voorlichting bij athletiek.

En nu de kwestie der oorspronkelijkheid.

In mijn boek is weinig oorspronkelijks, schrijft de heer Herbert van Blijenburg en daarin heeft hij vol¬

komen gelijk. Ik beschouw cm eenter in au gevai aib een deugd en wanneer hij te kennen geeft, dat men in mijn werkje alle theorieën van mannen als Murphy enz. terugvindt, dan beschouw ik dit als het grootste compliment, dat tot nu toe aan mijn arbeid werd gebracht. En daarom heb ik mijn boekje — en in zooverre ga ik accoord met H.V. — steeds moeten beschouwen als het eenige Nederlandsche werk, 'dat geschikt is voor hen, die zich boven het middelmatige willen verheffen. Wat alweer geen bewijs is voor de knapheid van den schrijver van het boekje — dat hij, zoolang het bestaat, nog nimmer schriftelijk of mondeling heeft aanbevolen — doch waarmede ik slechts de overtuiging Wil uitspreken, dat de door mij verzamelde voorschriften het beste bevatten, wat er tot nu toe over training gezegd en geschreven is.

Trouwens, ik ben wat dit onderwerp betreft, huiverig voor oorspronkelijkheid. Tot heden ken ik twee oorspronkelijke Nederlandsche geschriften over athletiek. Het zijn de artikelen van Grijseels in de Revue der

Sporten (gedeeltelijk oorspronkelijk) en het boekje van den heer Hamers. Wat het eerste betreft wijst de heer Blijenburg zelf op de dwaasheid van inwendige massage door het drinken van olie! Hij had meer zotheden kunnen citeeren en over laatstgenoemd boekje mag ik thans wel zwijgen.

Wat is ten slotte oorspronkelijk werk? Wanneer iemand de athletiek langs eigen nieuwe lijnen gaat bestudeeren en tot eigen conclusies geraakt, die hij op schrift stelt, dan alleen kan m.i terecht van een oorspronkelijk werk gesproken worden, doch wanneer de heer v. Blijenburg — wiens bevoegdheid en capaciteiten ik overigens allerminst onderschat — op schrift stelt, datgene wat hij te Springfield geleerd en beoefend heeft, is ook hij niet oorspronkelijk in de ware beteekenis van het woord.

Temeer niet, omdat ook te Springfield de geheimen der athletiek niet uitgevonden zijn of worden. De techniek der Amerikanen is in het vrije veld gevormd en verbeterd en dat te Springfield en elders die kennis en methodes gebezigd en systematisch verwerkt worden en dat die bij het onderwijs en het vormen van onderwijzers aangevuld worden door onderwijs in de anatomie etc, doet m.i. niet af aan de juistheid van mijne bewering. De doorknede trainer zal nooit uitsluitend te Springfield of aan een ander instituut gevormd worden, evenmin als een handelsschool ooit een koopman zal afleveren.

En daarom acht ik het verkeerd gezien van den heer van Blijenburg, dat hij voor zich een beroep op de beste trainers verwerpt, wanneer een verschil van meening beslecht zou moeten worden,

Een ander voorbeeld uit het dagelijksch leven. Herhaaldelijk komt het voor, dat knappe juristen zich beroepen op de uitspraak van bekende rechtsgeleerden. Is dit verkeerd of overbodig, omdat die heeren zelf in de rechten hebben gestudeerd? De heer van Blijenburg zal deze bewering waarschijnlijk niet voor zijne rekening willen nemen. Maar waarom dan wel dat standpunt, wanneer het de techniek der athletiek betreft?

Ik moet nog even terugkeeren tot het eerste punt, om ook dit met een voorbeeld te illustreeren.

Niemand zal ontkennen, dat de redacteur van dit blad behoort tot de beste beoordeelaars en kenners van het voetbal en het cricketspel. En toch heeft de heer Groothoff in geen van beide sporten iets bijzonders gepresteerd. Wat voetbal betreft bijv. heb ik het persoonlijk veel verder gebracht dan de heer Groothoff en toch ken in aan zijn oordeel over voetbal meer waarde toe dan aan het mijne.

Ik meende goed te doen deze twee punten, de bevoegdheid tot oordeelen en de erkenning van mannen als Murphy, Hjertberg enz. als de voornaamste dragers der kennis van de techniek der athletiek hier eens ter sprake te brengen. G. A. BURGER.

De competities der N.A.U.

De voorronde van de competities der N.A.U. hebben Zondag plaats gehad. Afgaande op de verschillende berichten is de belangstelling niet overal groot geweest. Hoewel hier op het Ajax-terrein slechts een tweede klas ontmoeting ,plaats had, meenen wij te mogen aannemen, dat bij geen enkele der andere wedstrijden het aantal bezoekers zoo groot was. Van de zijde van net Ajax-bestuur vernamen we, dat het er ongeveer 1800 zijn geweest en ofschoon men wel eenige hoop had dat de populariteit van Ajax en Blauw-Wit het veld niet leeg zou laten, overtrof toch het bezoek aanzienlijk de verwachtingen, zoo zelfs, dat men op een gegeven