men liefst uitsluitend waarneming wenschen. Maar het verlangen naar theorie, synthese, of wat men daarvoor houdt, blijkt gewoonlijk toch te sterk. Ook etymologiseeren is gevaarlijk; hennekleed heeft niets met omheinen te maken ; daarop leze men het bekende artikel van Siebs in het 24ste deel van het « Zeitschrift für deutsche Philologie »» maar eens na. Dat de Germanen bij hun offermaaltijden hun God gegeten zouden hebben, is een meening, die ik hier voor het eerst aangetroffen heb en die met alle overgeleverde feiten spot; wellicht is dit weder een voorbeeld van den broesem uit de al te volle bekers van Frazer. Ook zal elk Germanist zich verbazen over de bewering dat onze Germaansche voorouders een ondragelijker! last van de priesterschap (duiden!) te dragen zouden hebben aehad ■ het teaendeel is waar. Wat het aantal menschenoffers betreft, zij waren - als wij afzien van het offer der vijanden na een krijg - zeer bescheiden; het waren ook alleen slaven die daartoe gekozen werden. Het is jammer, dat de schrijfster deze en dergelijke slecht gefundeerde beweringen met groote stelligheid voordraagt; maar wij troosten ons gaarne met de gedachte, dat het ook niet zoo heel vee! kwaad kan en dat wij dan daarnaast toch ook een mooie verzameling van betrouwbaar materiaal gekregen hebben. d. V.

ALBERT VAN LAAR • « Bibliographie van de Geschiedenis van de Stad Antwerpen » Deel II. Antwerpen, N. V. Standaard-Boekhandel, 1939. In-8°, 219 blz.

Het eerste deel van deze bibliographie verscheen in 1927. Dit tweede deel geeft de bibliographie van de laatste twaalf jaren en verder aanvullingen bij het eerste deel In het hoofdstuk Bronnen, vinden wij de « Folklore . vermeld mei U nummers maar ook verschillende andere rubrieken zijn van belang voor de studie van de folklore Wij vermelden hier vooral : Landjuweel, cmmegancken, stoeten, Nrs 189-192; Antwerpsche liederen, Nr. 207; geneeskunde en geneesheeren,'Nrs 208-217. M. D.M.

Dr Y POORTINGA ; «It Fryske folkstoaniel, 1860-1940 », Van Gorcum en C",

N. V., Assen, (1940).

Het toneel is misschien wel het vruchtbaarste, maar zeker met het meest waardevolle onderdeel van de Friese litteratuur in de 19" en 20" eeuw; er is een overvloed van stukken, maar deze hebben voornamelijk slechts uit cultureelhistorisch oogpunt enige waarde. Poortinga heeft een poging ondernomen om m de overvloed enige ordening te brengen ; na een kort historisch overzicht heett hij zich tot een indeling naar motieven bepaald. Hij heeft de motieven waarnaar hij rangschikt, echter te oppervlakkig gekozen ; zodoende heeft hij slechts weinig bereikt Het blijft te veel inhoudsopgave, en opsomming naast elkaar, in plaats dat het wordt (en worden kan) : vergelijking met elkaar, en daardoor winnen van een dieper inzicht. •

To-h is het boek niet zonder verdienste. Het maakt vooral amdehjk dat het verband met het volksleven, in letterkundig opzicht dan, gering is geweest. Voortdurend wordt er gewerkt naar vreemde modellen, in het begin vooral naar voorbeelden uit Frankrijk, in later tijd hebben Heyermans en Ibsen veel invloed. En dat terwijl de inzet toch zo heel anders was! De samenspraken die Gysbert Japic ons naliet, zijn minstens even litterair, en toch ligt voor deze stukken de aansluiting bij de volkskunst van die dagen onmiddellijk voor de hand.

9 ' J. HAANTJES.

205