539

vermeldt, zoekt te reeht haren oorsprong in de heidensche wichelarijen, waarbij de lever der offerdieren werd onderzocht. Was er een gebi'ek, eene vlak of plek op of in de lever, was zij dus niet zuiver of gaaf, dan werd dit als een kwaad voorteeken beschouwd.

1774. Dee heet en witte lever.

Van een wellusteling, of iemand die veel vrouwen heeft gehad.

1775. Da's duuster te leze".

Dat is moeilijk of onmogelijk te zeggen.

1776. Hei steit te lezer stél.

Hier is eene moeilijkheid die 't verder werken, 't voortgaan belet. —Een lezer, die eene onduidelijke zinsnede ontmoet, houdt op met lezen tot dat hij door onderzoek ze begrepen heeft.

1777. Er geit op sint Lien oet.

Hij gaat bij anderen leenen; wordt gezegd met de nevengedachte dat zijne zaken er niet goed uitzien.

1778. Dee is good veur de kat te liene", diekump van allein nao hoes.

Van iemand die 't geleende voorwerp niet terugbrengt.

1779. Dat geit es en lier.

Dat gaat gemakkelijk, flink van de hand; van eene werktuigelijke handeling gezegd. — Lier is een draaiorgel dat zijne deuntjes als 't ware van zelve speelt.

1780. Liev er was1 in alle heüf neet.

Wordt diengene toegevoegd welke, zich" moetende beslissen voor eene zaak, verklaart liever eene andere gewenscht te hebben. •— Liever wordt hier verondersteld eene plant of bloem te zijn, wellicht eene pensee, welke men te Maastricht noemt: wie langer wie liever.

1781. Met Ui f en ziel.

Met alle krachten, met volle overtuiging, met geheele toewijding.

1782. Dat veel mich oppet liif.

Dat is mij eensklaps overkomen; altijd van onaangename zaken gezegd. — Spreekt men van een persoon : dee veel mich °ppet liif, dan geldt het ook eene onaangename, onverwachte ontmoeting of eene huisvesting die men hem gaarne geweigerd had.

1783. Ich leep em tegen et liif aon. Ik ontmoette hem onverwachts.

1784. Dat zal er wel oet ze liif laotea. Dat zal hij niet durven.

1785. Dat heet niks um et liif,

Die rede, die voordracht, die verontschuldiging, enz. beteekent aiets, heeft geene waarde. — Wat niets om 't lijf heeft, is niet gekleed, versierd, opgesmukt en bevalt niet.

1786. Dee ze liif bewaori, bewaort. gein doufneut. Waarschuwing om voor zijne gezondheid te waken. Het spw.

wordt veelal gebezigd met betrekking tot goede, warme kleederen als beschutting tegen de winterkoude. — Doove noten zijn holle booten, waar geen vrucht in is en die dus het bewaren niet waard Zijn. In Holland heeft men : die zijn lichaam bewaart, bewaart geene rotte appelen. (Ha.br.eb).

1787. Dao gaon ich van oet wie eliik. Dat verveelt mij tot walgens toe.

1788. Ze hélt em aon e zije lintje.

Zegt men wanneer een meisje door vleierijen en liefelijkheden haren vrijer weet aan te houden.

1789. Zen lip laoten hange11.

Bedroefd, verstoord zijn over eene weigering, teleurstelling of mislukking, — wat men gewoonlijk door een hangende (de onderste) lip laat blijken.

ALPHABET1SCHE LIJST der EDELEN

die sedert 1555 ter bijwoning van de vergaderingen der Staten van het O verkwartier beschreven werden.

(Medegedeeld uit het Rijksarchief te Roermond).

Bodbergen (van) Adriaan, erfmaarschalk van 't vorstendom Gelre 1555, 1560.

Bodbergen (van) Elbert, wegens 't huis zum Patberch 1555, 1560.

Bodbergen (van) Adriaan, te Wankum, 1555.

Bodbergen (van) Peter, te Gapelle 1555.

Bodbergen (van) Arnold, erfmaarschalk des lands van

Gelre. 1592-1613. f in Januarij 1613. Bodbergen (van) Elbert, Ingen Raai. 1592-1604. Bodbergen (van) Caspar,te Wankum 1592-1618. f 1618. Bodbergen (van) Elbert, zum Patberch, admissus 21

Januarij 1611. Bodbergen (van) Adriaan Gerard, admissus 13 Januarij

1619, wegens 't huis te Wankum. Bodbergen (van) Adriaan, admissus 9 Mei 1648 wegens

't huis te Wankum. Bodbergen (van) Arnold, Ingen Raai, admissus 15 April

1655. f in Januarij 1661. Bodbergen (van) Gaspar Lutger, admissus 4 October

1681, wegens het huis te Wankum. Bothmer (van) Frederik August Antoon, admissus 12

Dec. 1787.

Brempt (van) Engelbrecht, zoon, te Vlasraad, 1555, 1560.

Brempt (van) Willem, drost te Stralen 1592.

Brempt (van) Johan, drost te Stralen 1607-1617-1" 1617.

Brempt (van) Frederik, heer in 't Ven, drost van het

ambt Gelder, 1607. f 1613. Brempt (van) Engelbrecht, te Broeck, 1607, 1624. Brempt (van) Johan. drost te Gelder, admissus Januarij

1620.

Broeckhuysen (van) Jacob, genaamd van Oeyen. 1560.

Broeckhuysen (van) Herman, genaamd Oeijen, heer te Oeijen, 1565, 1592.

Broeckhuysen (van) Johan, genaamd Oeijen, opten borchgraeff te Lottum 1592-1612. Schijnt daarna aan verstandsverbijstering geleden te hebben, want in de notule der vergadering van de Staten van 17 Januarij 1613 wordt bevel gegeven hem op nieuw te beschrijven dwiel hy syner sinnen weder mechtich was.

Broeckhüysen (van) Martin, heer te Oeijen, 1607. f in Juiij 1620.

Bylandt (van den) Adriaan, heer te Well 1555. Bylandt (van den) Otto, heer te Walbeek en Rheydt 1555.

Bylandt (van den) Bertrand, heer te Walbeek 1565. Bylandt (van den) Arnold Adriaan, heer te Brempt

en Rheydt 1592-1610. Bylandt (van den) Hendrik, heer te Walbeek 1592-

1625.f in 1625. Corswarem (van) Jacob,admissus wegens 't hxasBrempt

op 21 Mei 1610, in statt van Arnolt van den

Bylandt.

Gortenbach (van), Johan Willem, erfvoogd van Roermond, admissus in Mei 1627. f 6 December 1647. Hij was ook raad Costumier in 't hof van Gelder te Roermond van 1632—1647.