86

gaan zij niet samen, dan tracht men in de practijk vaak door middel van juridische constructies, .zoowel de fiscale als bedrijfseconomische voordeelen te behalen. Bijvoorbeeld: Men geeft de in het eene land gevestigde productie-afdeeling en de in het fiscale eldorado gevestigde verkoopsafdeeling een juridisch zelfstandig bestaan. De industrie verkoopt met geen of zeer kleine winstmarges aan de verkoopmaatschappij, bij welke dus vrijwel de geheele winst tot uitdrukking komt.

Ofwel groote produceerende ondernemingen stichten filiaalbedrijven in hooge invoerrechten heffende landen. Als recent voorbeeld is te noemen de door Hollandsche bloembollenexporteurs in het buitenland opgerichte ondernemingen, aan welke zij tegen de door onze Regeering vastgestelde minimumexportprijzen verkoopen, doch welke ondernemingen door haar zelfstandigheid vrij zijn tot eiken prijs in het buitenland te verkoopen, waardoor het effect der vastgestelde minimumprijzen opgeheven wordt.

Een nieuwe vorm van profiteeren van de fiscale 'bepalingen van andere landen vindt in de laatste jaren plaats door middel van het oprichten van holding-vennootschappen.

Deze holdingcompanies, welke ten deele uit wantrouwen in den financieelen toestand van het eigen land, grootendeels echter met fiscale oogmerken zijn opgericht, zijn gewoonlijk uitsluitend beleggingsmaatschappijen, welke in de betreffende landen geen enkele werkzaamheid verrichten. Belangrijke kapitalen zijn op deze wijze naar de in dit opzicht voordeel biedende landen gevloeid, welke landen overigens hun belang wel hebben begrepen en door ruime toepassing van de wet en het verleenen van belangrijke faciliteiten hebben medegewerkt tot het aanmoedigen van deze kapitaalverhuizing. Luxemburg, Liechtenstein en eenige Zwitsersche kantons hebben zich in dit opzicht een naam verworven. Holdings van wereldbekende ondernemingen, als de Standard Oil, Ford, etc, hebben er hun zetel gevestgid.

Duidelijk blijkt uit het bovenstaande, dat de fiscale vestigingsplaats der onderneming niet louter een formule is, doch dat met de practische toepassing daarvan voor de ondernemingen reëele voordeelen te behalen zijn.

SOCIALE KRONIEK.

Conclusies van de Federal Trade Commission betreffende de groot-filiaalbedrijven in de Vereenigde Staten.

Dr. Th. v. Luytelaer schrijft in de Economisch-Statistische Berichten:

In het vorige nummer hebben wij het een en ander over de Amerikaansche grootwinkelbedrijven vermeld naar aanleiding van het onderzoek, dat door de F.T.C. heeft plaats gehad. Deze komt in haar slot-rapport tot de conclusie, dat het voornaamste voordeel, dat de filiaalwinkel heeft, is gelegen in den lageren verkoopprijs voor de consumenten. Deze lagere verkoopprijzen acht de Commissie het resultaat van verschillende factoren. Vatbaar voor gewone overheidsmaatregelen, dus blijkbaar op grond van de bestaande wetgeving, acht de F.T.C. de navolgende oorzaken:

1. De in den regel lagere inkoopprijzen van de chains in vergelijking met die der zelfstandige groot- en kleinhandelaren, meestal tengevolge van extra-kortingen en rabatten voor de grootwinkelbedrijven. Deze kortingen

zijn soms gebaseerd op gespecificeerde aankoopquanta, of bepaalde omzettoenamen, hetzij bestemd om aan de chains door deze gemaakte kosten van reclame voor de producten van den fabrikant te restitueeren, hetzij als reclame-toelage zonder meer.

2. Het uitgebreid gebruik, dat de chains van lokartikelen (leader and loss leader merchandise) maken, die worden verkocht tegen prijzen beneden de gemiddelde exploitatiekosten vermeerderd met den inkoopprijs en soms zelf onder de laatste.

3. Meer onderwicht en minder overwicht bij filiaalbedrijven in sommige plaatsen dan bij de zelfstandige winkeliers, voor wat de uitgewogen artikelen betreft.

Verder wijst de F.T.C. op de volgende oorzaken, die alsnog aan wettelijke regeling zouden kunnen worden onderworpen.

4. De mindere service voor de klanten, die de filiaalwinkels als regel geven in vergelijking met de zelfstandige winkeliers.

5. De lagere loonen, die in sommige plaatsen door de chains ten tijde van het onderzoek werden betaald.

6. Uitschakeling door de chains van het meerendeel der groothandelskosten waarmede gewoonlijk het grossier-winkelier distributie-systeem gepaard gaat.

7. De grootere winstmarge op die artikelen, die door de grootwinkelbedrijven worden gekocht of speciaal voor hen vervaardigd en welke zij onder hun eigen merk verkoopen. De winstmarge op deze eigen merken der chains is grooter dan die op de standaardmerkartikelen van fabrikanten, welk voordeel het de chains soms vergemakkelijkt de prijzen der standaardmerken te drukken, door deze als lokartikelen (loss leaders) aan te bieden, terwijl zij hun eigen merken slechts zelden als lokartikel gebruiken.

8. Winsten verkregen door als grossier op te treden, zooals een aantal chains doet. Deze aldus verkregen winsten kunnen eveneens bijdragen tot de lagere prijzen der artikelen, die en detail worden verkocht.

9. Voorts hebben de chains in vele branches het belangrijk voordeel van dagbladreclame gebruik te kunnen maken, wat de zelfstandige winkelier zich niet kan veroorloven. Bovendien is advertentiereclame voor de chains effectiever dan, voor de zelfstandige winkeliers tengevolge van de veelheid van verkoopplaatsen, in die gevallen waarin de chain meer dan één winkel heeft in het door de advertentiereclame bestreken rayon.

10. Een laatste en zeer belangrijk voordeel van het grootwinkelbedrijf is gelegen in de mogelijkheid het gemiddelde te nemen van de winsten zijner winkels in verschillende plaatsen, waardoor de lagere prijzen in sommige rayons worden gecompenseerd door de hoogere elders. Deze mogelijkheid om het gemiddelde van zijn prijzen en winsten te nemen kan het grootwinkelbedrijf daadwerkelijk steunen bij zijn lokartikelen-politiek.

Ten aanzien der concentratiemethoden, en handelspolitiek der grootwinkelbedrijven, in het bijzonder wat betreft unfaire wijzen van concurrentie, overeenkomsten, „conspiracies" of combinaties ter bespreking van vrije concurrentie (restraint of trade) merkt het slot-rapport der F.T.C. het volgende op:

„Wat betreft overeenkomsten, „conspiracies" of combinaties ter beperking van de vrije concurrentie tusschen de chain stores zelf, kan gezegd worden, dat het onderzoek er niet in is geslaagd, dergelijke practijken aan het licht te brengen. Integendeel, grootwinkelbedrijven in de verschillende artikelenbranches concurreeren actief met andere filiaalbedrijven in dezelfde branche."

Wel zegt de F.T.C. bij haar onderzoek een aantal