WEEZENFONDS DEK MILITAIRE OFFICIEREN BIJ DEZEEMACHT. 977

raadt dan aan door spoedig in werking treden der nieuwe voorschriften het onrecht niet nog grooter te maken.

De afschaffing der kindergelden noemt de Commissie ook een daad der kameraadschap. Het is een teere quaestie waarover het beter is weinig te zeggen, maar mijne instemming heeft het niet bij de voorgestelde regeling. De gedachtengang der Commissie hier volgende, is er maar één categorie die nagenoeg geen lasten draagt en dat zijn de ongetrouwden, zij hebben geen gezin. Hierop kom ik nader terug.

Geheel stilzwijgend kan ik de kapitaal-verzekering niet voorbij gaan want ik ben me te zeer bewust dat de houding welke door de officieren der marine thans zal worden aangenomen van grooten invloed zal zijn op deze quaestie, in 1917 waarschijnlijk aan de orde komende. En dan wil ik reeds de aandacht er op vestigen dat de ongetrouwde thans lid zijnde, overgaande tot onderdeel B alle gestorte gelden verliest en dus met een schoon blaadje begint. Komt de kameraadschap, zoo zou ik de Commissie willen vragen, naar uw oordeel alleen van de zijde der ongetrouwden of zou de mogelijkheid ook bestaan dat deze na hun dood een nastaand familielid of ander persoon onverzorgd achterlaten en dan een kapitaaltje waaruit een lijfrente ware te koopen, zeer welkom zou zijn?

Maar er is meer. De ontevredenheid, voor zoover die van de zijde der ongetrouwden komt, wordt in de voorgestelde regeling eenigszins ontzenuwd. Maar eerst moet door hen dan meer betaald worden. Daarna kan onder goedkeuring van den Minister van Marine een verzorgde door hem worden aangewezen, alweer beperkt, niet in 't algemeen een willekeurig persoon, 't Geheel blijft een onderonsje, geen royaal geheel, maar alles moet aan de kameraadschap geofferd. Ligt er niet iets vernederends in ten genoege der directie, te bewijzen dat men geheel of althans grootendeels in het levensonderhoud van een familielid voorziet, men houdt het zooveel mogelijk stil. 't Gezegde : doe wel en zie niet om, wordt hier met voeten getreden.

Daarenboven betaalt hij evenveel als een gehuwde, zijn verzorgde krijgt alweer minder dan een echtgenoot en dan nog de restricties voorgesteld in Art. 26 a en c. Zijn hier de getrouwden niet mede degene die kameraadschap moeten bewijzen en er zich tegen moeten opponeeren dat zulke restricties worden aanvaard ? Vraagt men hoeveel de weduwe bezit bij het overlijden van haar man of op welke wijze zij wil trachten zich een ruimer bestaan te verzekeren ? Waarom dan de andere zijde, wie toch ook de moeilijkheden van het leven niet bespaard blijven, zoo gekort ? Alleen, omdat de fondsen het niet toelaten en de kameraadschap eischt dat de getrouwden voorgaan ?

De Commissie stelt zich de vraag of het voortbestaan van het fonds wordt noodig geoordeeld. Mij dunkt het antwoord op deze vraag moeten in de eerste plaats de getrouwden geven, zij aanvaarden toch de vruchten der kameraadschap en, de bereidheid hiertoe eenmaal gebleken zijnde, zou men den onge-