UIT DB PRES.

1003

aan iets goeds, iets nuttigs werkt; hij ziet geen resultaten van zijn arbeid.

En het gevolg van dit niet bevredigd zijn is: ontevredenheid. De ooi'zaak van die ontevredenheid zoekt hij in allerlei omstandigheden, in allerlei werkelijke of niet bestaande grieven of toestanden; de eigenlijke oorzaak is hem niet concreet genoeg.

En zoo vormt hij het bij uitstek gemakkelijk te bewerken veld voor de sociaal democratie.

Men zou nog kunnen aannemen, dat het onze volksaard is, die ons weinig geschikt doet zijn voor beroepsmilitair, ware het niet, dat dezelfde ontevreden geest ook heerscht in de beide eenige vreemde Marines, nl. de Engelsche en de Amerikaansche welker bemanning ook uit vrijwilligers bestaat. En dit, ondanks het feit, dat toch ieder Britsch matroos het gevoel moet hebben, dat hij een deel vormt van de machtigste zeemacht der wereld.

De tegenwoordige mindere schepeling is te veel ontwikkeld om op den duur in zijn vak bevrediging te kunnen vinden. De beroeps-marinematroos moet onzes inziens als een anachronisme beschouwd worden.

En geheel logisch redeneerende, komt men van zelf tot de eenige oplossing: de militie-marine, dat wil zeggen, een marine, waarvan het personeel, wat de ongegradLieerden betreft, nagenoeg geheel uit dienstplichtigen bestaat, welke dienstplichtigen — evenals dit bij alle naties het geval is — zoowel in het Moederland als in de Koloniën de vloot zullen bemannen.

Behalve die militieplichtigen moet dit personeel bestaan uit een kleine kern, bestemd om de onderofflciersrangen aan te vullen, een kern, waaraan zéér hooge eischen gesteld moeten worden, waaruit elk minder bruikbaar element geweerd wordt, maar aan welke aan den anderen kant eene zoo goede positie verzekerd is, welker werkkring en vooruitzichten zoodanig zijn, dat zij met lust en opgewektheid in hun werkkring volle bevrediging kan vinden. Zoo zullen de besten van deze kern ook den officiersrang moeten kunnen bereiken.

"Wij willen de technische inrichting dezer militie-marine op het oogenblik niet bespreken, evenmin als de andere voordeelen, welke zij met zich brengt; wij beschouwen haar thans alleen in verband met den geest van het personeel.

Daarom moeten ook voor deze militieplichtigen de levensvoorwaarden zoo goed mogelijk gemaakt worden. Kan gedurende de eerste opleiding de bezoldiging gering zijn, zoodra deze voorbij is, zoodra zij werkelijk diensten beginnen te presteeren, en vooral ook in 'de tropen, moet hunne bezoldiging goed zijn; zoodat zij - en dat temeer, daar de meesten van hen ongetrouwd zullen zijn - na hun verblijf aldaar met eenige honderden guldens, met eenig bedrijfskapitaal, in de burgermaatschappij terugtreden.

Slechts door zulk een ingrijpende reorganisatie is thans de toestand te veranderen. Voor kleine maatregelen is het te laat. En eene spoedige verandering is eene dringende noodzakelijk-