IS DE KOERS JUIST?

1201

opgewektheid doen, dan zij dit de vervulling van een beroepskeuze reeds op jeugdigen leeftijd gedaan.

Het is dan ook niet te ontkennen, dat 't stelsel dat nu gevolgd wordt voor de opleiding der zeeofficieren en waarbij vóór de komst bij de Marine eerst de burgerschool met vijfjarigen cursus liefst moet zijn afgeloopen, bezwaren heeft.

Immers krijgt men nu jongelui, die na voleindiging van dien cursus een' keuze hebben gehad tusschen handelsman en wetenschappelijk man en ja ook nog, zeeman of krijgsman.

Men gaat de vooruitzichten na, de kosten van opleiding, den duur van de opleiding, de vrijheid die men heeft, de vóóren nadeelen van de latere betrekking, ja wat niet al.

Ik vrees dat alzoo nu menig jongmensch in dienst komt met begrippen, die hij 10 of 20 jaar later moest hebben, op welken leeftijd 't hebben van een baantje aan den wal van overwegend gewicht wordt.

Neen, van jongsaf moet bij den jongen er in zitten en dit moet er een belangrijken tijd in blijven, dat hij op zee wil en varen wil; hij moet zich één voelen met de Marine. Voor zoo'n speciaal vak is 't stelsel van vrijwilligers vanzelf sprekend. En wanneer we dezen eisch ook blijven stellen voor de minderen, dan geldt voor een goed doel als grond hiervoor wat we juist opmerkten ten opzichte van de officieren.

Op zee moeten gaan degenen die dit in 't bloed zit. Jongens die wat van de wereld willen zien, die onrustig zijn bij moeder thuis, niet kunnen blijven zitten op een kantoorkruk. En wanneer dan ook soms gesproken wordt van kinderwerving, dan verbaast ons dat, omdat de mannen die dat doen dan alle scheepvaart maar moeten opdoeken en alzoo vrijwel alle wereldhandel moeten uitschakelen uit hun systeem ; doch te meer verbaast 't, wanneer men zulke dingen hoort uit den mond van een volksvertegenwoordiger in 's lands vergaderzaal, die daardoor blijk geeft zijne roeping, hoe goed hij 't moge bedoelen, te miskennen, 's lands defensie niet te willen behartigen en die dan toch nog durft spreken over die defensie. Alsof de ouders of voogden gedurende de minderjarigheid van een knaap niet ten volle verantwoordelijk zijn voor hen en dus ook voor zijne beroepskeuze.

Een andere vraag is of de regeering die jongens altijd goed heeft opgevoed, doch daar gaat 't nu niet om.

En nu 't beroep van krijgsman te water. Hoe kan men toch verwachten dat met een ingewikkeld mechanisme als een oorlogsschip van onze dagen is, het hoogste bereikt zal worden, wanneer de bemanning niet van kindsbeen af met den dienst en de werktuigen vertrouwd is.

Voor een klein land als 't onze, dat altijd in aantal en waarschijnlijk ook in grootte van schepen, zelfs ook in dichtheid van bemanning zal achterstaan bij grootere landen, geldt dit in hooge mate. Wat we achterstaan in kwantiteit moeten we trachten te winnen in kwaliteit.