1214

UIT DE PERS.

„Meuse" met een vaart van 6 mijlen alsdan nimmer met de „Piet Hein" in aanvaring zoude kunnen zijn _ geweest, doch zelfs dat hiervan eerst sprake zoude kunnen zijn geweest als de „Meuse" minstens 77/s rnijl zoude hebben geloopen, welke laatste ten eenenmale onaannemelijk is te achten;

O. dat uit den aard der zaak het vorenstaande opgaat, onverschillig welke koersen elk der beide schepen voor zich zelf of ten opzichte van elkander hadden;

dat het der rechtbank daarom onnoodig voorkomt om omtrent die koersen onderwerpelijk in een nader onderzoek te treden;

dat zulks te eer het geval is omdat zoowel eischeres ontkent, de juistheid van den koers dien gedaagde als dien van de „Piet Hein", als gedaagde de juistheid van den koers dien eischeres alsdien van de „Meuse" opgeeft en de rechtbank in het daaromtrent ten processe geblekene geene voldoende gegevens vindt om daaromtrent met zekerheid een oordeel te vormen, onder meer omdat niet vaststaat in hoeverre bij de verklaringen der getuigen is rekening gehoudeu met de vraag in het bijzonder ten aanzien van de „Piet Hein", of de opgegeven koersen waren die van het stuur- dan wel van het standaard-kompas;

dat met het vorenstaande tevens vervalt een onderzoek naar de kracht ten deze van het door gedaagde ingeroepen feit dat aan boord van de „Meuse" reeds eenigen tijd voor de aanvaring het roode licht van de „Piet Hein" is gezien daar op deze omstandigheid door gedaagde alleen een beroep gedaan wordt in verband met de koersen van beide schepen en de Rechtbank, gelijk overwogen, die koersen meent buiten aanmerking te kunnen laten, terwijl op zich zelf dat feit niet bewijst dat de „Piet Hein" de „Meuse" niet konde oploopen;

0. dat, waar gelijk in den aanvang reeds werd overwogen het bij het interlocutoir vonnis aan de eischeres opgelegd bewijs, de strekking had om vast te stellen of de „Piet Hein" de „Meuse" heeft opgeloopen en blijkens het vorenstaande zulks bewezen is, het ook overigens onnoodig is ten deze verder te onderzoeken wat omtrent elk der te bewijzen daadzaken afzonderlijk nog is gebleken ;

O. dat uit het voren overwogene en uit het tusschen partijen vaststaande feit dat de „Piet Hein" de „Meuse" niet heeft ontweken en haar integendeel heeft aangevaren, tengevolge waarvan zij onmiddellijk is gezonken, volgt, dat die aanvaring is te wijten aan de schuld of nalatigheid van de bemanning van de „Piet Hein", voor welke gedaagde aansprakelijk is en eischeres dus terecht van gedaagde de vergoeding dier schade eischt;

O. dat partijen echter verschillen omtrent de hoegrootheid der door de aanvaring veroorzaakte schade, welke eischeres bij conclusie van repliek heeft beperkt tot de waarde van het schip met den inventaris en steenkolen, de gederfde vracht en verschillende onkosten als gevolg der aanvaring te Nieuwediep