VOOR LAND- EN ZEEMACHT

I 1

maatregel, welke de veelzijdige belangen van het leger miskent.

Voor de betrokkenen zelf is het ongevraagde ontslag vaak een groote hardheid. Enkele leden stelden daarom de vraag, of het niet mogelijk ware voor de gepensionneerde officieren van betrekkelijk nog jeugdigen leeftijd iets in den geest van het capitulantenstelsel in het leven te roepen.

Aan den anderen kant oordeelden enkele leden een nadeel van vele dienstverlatingen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd, dat daardoor de concurrentie voor betrekkingen in de burgerlijke maatschappij zal worden verscherpt.

Verscheidene leden vestigden er de aandacht op, dat de voorgestelde verlaging van den leeftijdsgrens eigenlijk niet wordt voorgesteld omdat gebleken is, dat de bestaande grens te hoog was en voor den dienst ongeschikte officieren te lang in het leger deed blijven, maar veeleer is ingegeven door 's Ministers wensch, dat véle officieren reeds voor hun 50ste jaar den dienst zullen verlaten om als reserve-officier naar de landweer over te gaan. De Minister zegt het op bladz. 8 der aangehaalde Nota met zoovele woorden: de verandering van den leeftijd in punt 4 van art. 2 der Pensioenwet voor de landmacht dient om eenigen drang uit te oefenen op die officieren, die niet voornemens zijn gebruik te maken van de gelegenheid om na een 25-jarigen diensttijd in het actieve leger naar de landweer over te gaan, met genot van een toelage van gemiddeld f 900 per jaar en van een voortgaande klimming hunner pensioensaanspraken. Uit deze woorden van den Minister blijkt duidelijk, dat de nieuwe bepaling zal worden gebezigd als middel om officieren tot het verlaten van het leger en overgang naar de landweer te bewegen. Zulk een drang achtten bedoelde leden niet wenschelijk. Het ontslaan van een officier uit den dienst, een maatregel, die voor den betrokkene meestal zeer onaangenaam zal zijn en gewoonlijk ook materieele schade beteekent, mag slechts gegrond zijri op de omstandigheid, dat de legerbelangen zijn langer in dienst blijven niet toelaten. Ter bereiking van een zijdelingsch doel, hoe belangrijk dat op zich zelf moge zijn, behoort een bepaling, die aan de Overheid de bevoegdheid tot ontslaan geeft, niet te worden gebruikt. De fierheid en de goede geest in het officierskorps zou daardoor worden geschaad. Dat doorstrooming in het officierskorps wenschelijk is, gaven de hier aan het woord zijnde leden gaarne toe, maar tegen het hier aan de orde zijnde middel om daartoe te geraken - het dwingen door het zwaard van Damocles - hadden zij bezwaar. Zij wenschten er op aan te dringen, dat bij de toepassing van de gewijzigde bepalingen betreffende de leeftijdgrens de aangehaalde woorden van den Minister niet tot richtsnoer zouden worden genomen, maar steeds alleen deze vraag zoude worden gesteld, of uiteen oogpunt van legerbelang het in dienst blijven van den betrokken officier al of niet behoort te worden verhinderd.

Andere leden opperden bezwaren, welke met de laatst beschrevene eenige overeenstemming hadden. Zij vreesden, dat