VOOR HET DIENSTJAAR 1912.

87

van 50 kaliber lengte en eene nevenbatterij van kanons van 12 cM., wenscht ondergeteekende mede te deelen, dat met het oog op de gevolgen daarvan eene wijziging zijner voorstellen in dien geest niet van hem is te verwachten.

Ook om die reden kan aan het aanbrengen van een vierde lanceerinrichting niet worden gedacht, eene toevoeging waaraan ondergeteekende trouwens niet zooveel waarde hecht, dat hij het geraden zoude achten daaraan veel waterverplaatsing en dus meerdere kosten te besteden, waaromtrent hij meent te mogen verwijzen naar hetgeen door hem dienaangaande uitvoerig is uiteengezet op bladz. 25, 26 en 27 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag aangaande de Marinebegrooting van het loopende dienstjaar. Aan ondergeteekende's departement liepen de meeningen der betrokken adviseurs uiteen over de vraag of het te bouwen schip behalve 2 breedezijlanceerinrichtingen, eene boeg- dan wel een hekbuis zou moeten bekomen, ingeval geen gewicht voor vier lanceerinrichtingen beschikbaar kon worden gesteld; de toenmalige waarnemende Chef van den Marinestaf gaf de voorkeur aan een hekbuis, terwijl de Inspecteur van den Marine-torpedodienst een boegbuis 'verkieselijker achtte, waarna ondergeteekende in den zin van een boeg'buis besliste om de redenen in bovenvermelde Memorie van Antwoord ontvouwd.

Ware over meer waterverplaatsing te beschikken geweest dan had ondergeteekende die trouwens zeker eerder voor vergrooting van het artilleristisch vermogen benut dan ten behoeve van het auxiliaire wapen.

De leden die andermaal aandrongen op schepen van 14 000 a 15 000 ton, meent ondergeteekende te mogen verwijzen naar hetgeen dienaangaande reeds door hem werd te berde gebracht en naar hetgeen daarover verder nog zal worden vermeld.

Betreffende het dok te Soerabaja moge verwezen worden naar de uitvoerige mededeelingen dienaangaande welke hierna zullen worden verstrekt.

Tegen de wijze waarop men het bemanningsvraagstuk tot oplossing zou meenen te kunnen brengen, door namelijk grootere plaats op de vloot in te ruimen aan inlandsch personeel, meent ondergeteekende te moeten aanvoeren, zooals ook reeds hierboven werd gedaan, dat zijns inziens die uitbreiding niet belangrijk kan zijn zonder de gevechtswaarde van de vloot te schaden.

Wat betreft de bezwaren tegen den bouw van grootere schepen zoowel te Rotterdam als te Vlissingen, meent ondergeteekende te kunnen verwijzen naar hetgeen dienaangaande is vermeld in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de Marinebegrooting van het loopende dienstjaar, waarbij nog zoude zijn te voegen dat de breedte van de sluizen en de bruggen te Vlissingen en te Rotterdam voor het tegenwoordige de afmetingen der hier te lande te bouwen schepen beperkt tot eene