VOOR HET DIENSTJAAR 1912. — BERAADSLAGING.

83

het durft te doen. Dat geval kan toch ook voorkomen. Maar bovendien is het betoog onjuist. Het zou misschien opgaan, als men, sprekende over een vloot, alleen op de slagschepen had te letten; maar bij een slagvloot behooren verkenners en torpedo-materieel, zonder hetwelk de vloot niet compleet is. Als men voor dit materieel een kolenbasis noodig heeft, kan men, bij gemis van die basis, dat materieel niet tegen den vijand gebruiken. Daardoor wordt de vloot veel meer verzwakt dan door het tijdelijk wegzenden van enkele oude schepen, wier gemis de kracht van de hoofdmacht der slagschepen slechts weinig vermindert.

Wanneer wij slechts vier kleine, langzame en onvoldoend gepantserde schepen zonder voldoende verkenners tegen die oude schepen kunnen overstellen, zullen deze hen weldra onschadelijk hebben gemaakt en zich weer bij de hoofdmacht kunnen voegen.

Daarop keert de Minister zich tegen de torpedovloot en betoogt, dat wij artillerievuur noodig hebben, omdat anders de groote schepen van den vijand, met netten uit stoomende, de basis zullen kunnen verlaten. Wat zij dan gaan doen wordt niet gezegd, en begrijp ik ook niet goed; want ik had juist verondersteld, dat ze op die basis, met netten uit, zouden blijven liggen om als een soort van drijvend fort dienst te doen, om den toegang tot die basis aan onze torpedovloot te ontzeggen. Daarom meende ik, dat wij ons dan moeten bepalen tot het verstoren van de verbindingslijn van die basis met de hoofd- of reparatiebasis.

Gaan die schepen echter weg, dan krijgen wij het veel gemakkelijker, dan kunnen wij die basis zelf verstoren, die veel dichter bij is dan de verbindingslijn. De vijand heeft dan geen beschutte basis meer, waarom het hem toch te doen was.

Ik kan dan ook allerminst toegeven, dat de Minister, zooals hij zegt, duidelijk heeft aangetoond, dat wij met torpedomaterieel alleen niets vermogen.

Ten eerste omdat zijn torpedomaterieel, dat evengoed als zijn slagschepen een vitaal deel zijner vloot mag heeten, er met succes door bestreden kan worden, en ten andere omdat ook zijn sterkste schepen des nachts gevaar loopen, wanneer onze torpedoschepen in hun buurt zijn, wier wapen in staat is hem zóó te treffen, dat het schip vooreerst niet meer tegen den vijand te gebruiken is. Zoeklichten en anti-torpedogeschut geven hem daartegen geen voldoende bescherming, ten bewijze waarvan ik aanvoerde, dat men het noodig acht aan de slagschepen torpedoschepen toe te voegen ter bescherming tegen torpedo-aanvallen. Netten geven, wanneer men er mede varen wil, ook geen volkomen bescherming, daar er nog vele meters vóór en achter onbeschermd blijven en zij noodzaken tot groote vaartvermindering niettegenstaande groot kolenverbruik.

Hetgeen waarom het echter ging, Mijnheer de Voorzitter, was niet of die torpedovloot al of niet goed is, maar of de