92

verhooging v. h. v1de hoofdstuk der staatsbegrooting

verhouding van Nederland en van Nederlandsch-Indië tegenover andere Mogendheden niet zijn veranderd.

Dat „De Zeven Provinciën", of laat ik ter verduidelijking zeggen het schip-Talnia, indertijd met ingenomenheid zou zijn begroet, is maar ten deele juist. Althans in de Tweede Kamer hebben 39 leden gestemd voor een amendement om het schip van de begrooting te nemen, terwijl er ook geen eenstemmigheid heerschte over de vraag of Nederlandsch-Indië door pantserschepen en, zoo ja, door pantserschepen van die grootte zou moeten worden verdedigd als toen door Minister Cohen Stuart werden voorgesteld. Dat is toentertijd nogal vrij uitvoerig besproken. Ik laat daar of de schepen precies eender zouden zijn ingericht, maar de grootte was ten minste eenigszins gelijk aan hetgeen de Minister nu voorstelt. Minister Cohen Stuart stelde oorspronkelijk een schip-,,Heemskerck" voor de verdediging van Nederland voor, hetgeen tijdens de beraadslaging werd omgezet in een schip voor Indië.'

Over den aanbouw van „De Zeven Provinciën" heeft men zich bij de marine niet uitgelaten; dat dit bij het thans voorgestelde schip wèl gebeurd is, constateer ik met genoegen. Dat zich nu een algemeene tegenstand heeft geopenbaard, is wel een gevolg van de groote belangstelling die voor het marinevraagstuk is ontstaan door het rapport van de Staatscommissie van 1906. Of laat ik liever zeggen, dat de Staatscommissie van 1906 de verdediging van Nederlandsch-Indië door de marine tot een vraagstuk heeft gemaakt door haar voorstel, om de verdediging van Indië te water te doen plaats hebben door een torpedovloot, een voorstel, dat natuurlijk sensatie veroorzaakte, zooals dat met alle radicale voorstellen gewoonlijk het geval is.

Dat voorstel heeft tot veel strijd aanleiding gegeven. In de Marinevereeniging zijn tal van pleidooien gevoerd vóór en tegen een torpedovloot. Merkwaardig was hef daarbij op te merken, dat de jongere officieren, ik bedoel daarmede luitenants lste klasse, die veel met torpedobooten hebben omgegaan en met het torpedowezen practisch zeer bekend waren, bij voorkeur geporteerd waren voor een torpedovloot en zich verklaarden tegen artillerieschepen, zooals die werden voorgesteld.

Ook in „Het Marineblad", het orgaan van de Marinevereeniging, verschenen tal van artikelen voor en tegen de torpedovloot; in die artikelen moest ook de huidige organisatie van de marine, die hier in de Kamer meermalen ter sprake gebracht is geworden, nogal eens een veer laten, als op te ouderwetschen en duren voet ingericht. De dagbladpers liet zich in zake de aanschaffing van marinematerieel ook niet onbetuigd. Bladen van allerlei richting lieten hun licht schijnen. Deskundigen en — naar den inhoud van de stukken te oordeelen — ook nietdeskundigen, allen bemoeiden zich met het vraagstuk; bewijs dus, dat het de algemeene belangstelling had opgewekt.

De uitwisseling van gedachten had ook dit gevolg, dat dooide voorstanders van een artillerievloot werd gevoeld, dat niet