94

verhooging v. h. viue hoofdstuk der staatsbegrooting

vijand niet of moeilijk kunnen worden bereikt en zeker niet met groot materieel, terwijl de artillerieschepen hun voorraad zullen moeten aanvullen in versterkte basis of in kolenschepen, die door den vijand zouden kunnen worden genomen.

Daar worden door de Staatscommissie nog meer voordeelen van die torpedo- boven een artillerievloot aangegeven. Ik zal die niet alle herhalen, maar ik wil er nog wel eens op wijzen, dat door de torpedovloot meer afbreuk zal kunnen worden gedaan aan een vijand dan door de zwakke artillerievloot van den Minister en de dienst der verkenning beter zal zijn gebaat met torpedojagers, met torpedokruisers, dan met langzaam loopende artillerieschepen; de Minister heeft immers in de Memorie van Antwoord ook gezegd, dat de torpedojagers, die hij aan zijn eskader wil toevoegen, niet bestemd zijn om verkenningsdiensten te doen, maar alleen dienen voor tactisch gebruik en beveiliging van het eskader.

Tegen het gebruik van een torpedovloot is door den Minister in den laatsten tijd vierkant partij gekozen. Dat is geschied in de Memorie van Antwoord op de loopende begrooting; dat deed hij ook in de Memorie van Antwoord op de suppletoire Staatsbegrooting, maar de beslissing over het vraagstuk laat hij nu in het midden. Wanneer de Minister dan nu niet in werkelijkheid, maar fictief partij kiest tegen de torpedovloot, dan is het in hoofdzaak op dezen grond, dat de vijand moet gedwongen worden, zoowel bij de verdediging als bij de handhaving van de neutraliteit, een deel van zijn strijdmacht af te zonderen, waardoor zijn positie tegenover een andere Mogendheid verzwakt wordt; met andere woorden: de vijand moet met veel grooter en veel meer materieel tegenover ons in Indiƫ optreden, terwijl wij den aanvaller dan veel nadeel moeten kunnen toebrengen.

Hoe de Minister zoo iets met het door hem voorgestelde schip wil bereiken, is inderdaad voor mij een raadsel.

De commandant van de zeemacht plaatst zich ook wel op hetzelfde standpunt als de Minister van Marine, maar hij laat zich niet uit over het getal, noch over de grootte van de schepen; de commandant van de zeemacht bepaalt er zich alleen toe te verklaren, dat hij een eskader van krachtige pantserschepen noodig acht en veroordeelt dan natuurlijk de torpedovloot, en de Gouverneur-Generaal, dat weten wij, sluit zich aan bij den commandant van de zeemacht, niet omdat hij het met hem eens is, maar omdat hij meent, dat hij in technische quaesties zijn adviseur, den commandant van de zeemacht, moet volgen.

Na hetgeen in de gewisselde stukken over de torpedovloot is gezegd en na hetgeen de heer van Wassenaer van Catwijck in zijn Nota aanvoert, zal ik niet meer in den breede daarover spreken. Ik zal mij slechts tot enkele punten bepalen.

De Minister zegt o. a., dat vooral in een uitgestrekt Rijk als Nederlandsch-Indiƫ de aan de oorlogsschepen te stellen eischen niet ondergeschikt mogen gemaakt worden aan den eisch, dat zij geschikt moeten zijn om in de schuilplaatsen, die over het