voor het dienstjaar 1912. — beraadslaging.

97

vragen en ik ben overtuigd, dat zij daartoe evenzeer bereid zal zijn en offers zal weten te brengen.

Verder is er aangevoerd, dat er zooveel muskieten zijn in die mondingen der rivieren. Dit is zoo; muskieten zijn er in geheel Indië; ook op Soerabaja; in de riviermondingen zal het wat erger kunnen zijn, maar vroeger werden daar toch ook flottieljevaartuigen gestationneerd en dat ging toen ook. Men kan ook tegen dat ongemak zooveel doenlijk maatregelen nemen, misschien door de rivieren hooger op te gaan, al zal men het niet geheel kunnen wegnemen. Dit kan voor een artillerievloot in sommige omstandigheden echter evenzeer gelden. Ik moet intusschen opmerken, dat de Staatscommissie de torpedovloot niet heeft aangeprezen als het beste middel om Indië tér zee te verdedigen, maar als het beste wat met de beschikbare som te verkrijgen zou zijn.

Nu zegt de Minister op bladz. 9 van de Memorie van Antwoord: dat, als het verschil in samenstelling van twee vloten zóó uiteenloopt als het geval is tusschen een artillerievloot, waarbij het kanon de hoofdrol vervult, en een torpedovloot, zooals de Staatscommissie van 1906 zich die gedacht heelt, waarbij als krachtig wapen slechts over de torpedo kan worden beschikt, dan een bewijs van de superioriteit van de eene vloot boven de andere slechts bij inductie te leveren is en het daarvoor noodig is een reeks van voorbeelden aan te halen aan de practijk ontleend; een reeks van op de practijk gegronde onderstellingen dus, waarbij moet worden nagegaan, hoe met die vloten dan zou kunnen-geageerd worden en aan welke zijde het voordeel zal zijn gelegen.

Juist, Mijnheer de Voorzitter! Daar komt het op aan, en nu is het zoo jammer, dat, — voor zoover de Kamer althans bekend is — alvorens het voorstel van de Staatscommissie ook door den Minister veroordeeld werd, de uitwerking van die op de practijk gegronde onderstellingen in den Indischen Archipel niet heeft plaats gehad. Daaraan juist schrijf ik het groote meeningsverschil toe, dat nog bestaat; maar in de Staatscommissie, waarin twee hoogst bekwame zeeofficieren zitting hadden, wier namen bij de marine met eere bekend zijn en die ik gaarne noem, den vice-admiraal Stokhuyzen en den schout-bij-nacht Colenbrander, heeft men dit wel trachten te doen, en juist omdat men dat gedaan heeft, kwam zij tot haar voorstel van een torpedovloot.

Bij gemis nu echter van die op onderstellingen gegronde studie, heeft de Minister toch nog eenige fundamenteele waarheden aan de practijk ontleend, die, naar zijn meening, voor de beoordeeling van het vraagstuk van overwegend belang zijn.

Voor zoover ik heb kunnen nagaan, noemt de Minister als eenige^ zijns inziens fundamenteele waarheid, dat men groot gevaar loopt, dat de torpedovaartuigen niets tegen de pantserschepen kunnen uitrichten ; er wordt dan gewezen op zoeklichten, op anti-torpedogeschut, op torpedonetten, waarvan de vijandelijke 1T.B. 1912-1913. 7