186

verhooging v. h. vil,k hoofdstuk dek staatsbegrooting

Met vier andere leden, de heeren van Dedem, van Wassenaer van Catwijok, van Idsinga en de Visser, wensch ik voor te stellen de volgende motie:

„De Kamer,

van oordeel dat, alvorens te beslissen omtrent den aanbouw van het bij het aanhangige wetsontwerp voorgestelde pantserschip, het wenschelijk is door een Staatscommissie te doen onderzoeken, op welke wijze, onder de bestaande omstandigheden en in verband met de financiën van Nederland en koloniën, onze Oost-Indische bezittingen behooren te worden verdedigd tegen eventueele aanvallen en de neutraliteit in den Indischen Archipel kan worden gehandhaafd, en aan die commissie op te dragen, binnen een door de Regeering te stellen termijn daaromtrent rapport uit te brengen,

gaat over tot de orde van den dag."

Ik heb alleen het woord gevraagd om deze motie aan de Kamer mede te deelen, niet met het doel om de orde der spreekbeurten te verstoren, omdat ik wel begrijp, dat het voor de heeren sprekers, die nu geheel ingestudeerd zijn voor vandaag, onaangenaam is telkens het tijdstip te zien verdagen waarop zij hun redevoeringen zullen houden.

Mijnheer de Voorzitter! Ik ben dus volkomen bereid om de motie toe te lichten op het oogenblik, waarop het u het meest gepast zal voorkomen om mij daartoe het woord te verleenen.

De Voorzitter: Aangezien de motie door vijf leden is onderteekend, maakt zij een onderwerp van beraadslaging uit. Wat de toelichting van de motie betreft, gewoonlijk wordt daartoe dadelijk aan den voorsteller het woord verleend, maar aangezien verschillende sprekers zich gisteren reeds hebben doen inschrijven, zou ik den heer de Savornin Lohman willen verzoeken om zijn toelichting te geven eerst nadat deze sprekers het woord hebben gevoerd; het zijn de heeren van Karnebeek, Jansen, van Nispen tot Sevenaer (Rheden), die met kennisgeving afwezig is, en de heeren Düymaer van Twist en Thomson, zoodat ik dan den heer de Savornin Lohman het woord zal geven na den heer Thomson. Over de motie kan door die leden reeds gesproken worden, daar zij voldoende ondersteund zijnde volgens het Reglement van Orde een onderwerp van beraadslaging uitmaakt.

Er wordt mij de opmerking gemaakt, dat ik in de eerste plaats het woord moet geven aan den voorsteller tot toelichting van zijn motie. De heer de Savornin Lohman heeft het echter aan mij overgelaten om het oogenblik te bepalen waarop hij zijn motie zou kunnen toelichten. En nu ben ik bereid den heer de Savornin Lohman dadelijk het woord te geven tot toelichting', indien de andere heeren die als spreker zijn