138

VERHOOGING V. H. V1UE HOOFDSTUK DER STAATSBEGROOT1NG

niet gedoogt, dat wij het voorstel van den Minister aannemen.

Het schip dat hij voorstelt is veel te zwak, te zwak van pantser en van bescherming, te zwak van artillerie, te zwak ook met het oog op het inschieten, wat zulk een belangrijke quaestie is in een zeegevecht. Het schip heeft de fout, zelfs in zijn eigen stelsel, dat daaraan ontbreekt een heklanceerinrichting voor torpedo's, die men toch, waar men acht, dat de torpedo's zijn een verdedigingsmiddel, niet kan missen, en die vooral te pas komen bij schepen die een langzame vaart hebben, die dus retireerend moeten vechten. Het schip is veel te langzaam; in één woord, het schip kan noch vechten, noch vluchten.

Dit alles is breedvoerig aangetoond in een vloed van geschriften, die de verschijning van dit schip over ons land en ook over deze Kamer heeft doen uitstorten.

Ik zal mij daar niet in verdiepen, want al die argumenten zijn, uitvoerig uiteengezet, te vinden in die geschriften van al de deskundigen die zich over het vraagstuk hebben uitgelaten.

Er bestaat onder het korps zeeofficieren maar één meeniug daaromtrent, en de Minister heeft de critiek van al die deskundigen, van alle zijn onderhoorige zeeofficieren, niet kunnen wederleggen, ondanks de pogingen die hij daartoe heeft aangewend, en de moeite die hij er zich voor heeft gegeven. De critiek op het gemis van een goede bewapening met het oog op het inschieten, de critiek op de snelheid, die wij leeken ook kunnen beoordeelen, heeft hij te vergeefs trachten te wederleggen, want wie toch kan als ernst aannemen, dat, wanneer een schip slechts 16 mijlen vaart heeft, men die snelheid tot 18 mijlen kan opvoeren door het aanbrengen van iets sterker waaiers in de ketels? Indien dit zoo ware, waarom heeft men dan die waaiers niet oorspronkelijk voorgesteld om terstond tot een vaart van 18 mijlen te komen? Die vraag ligt voor de hand en is niet te beantwoorden.

Mijnheer de Voorzitter! De Minister staat met zijn schip geheel alleen tegenover alle rnarinedeskundigen, geheel alleen op een enkele uitzondering, op één stem na, die zich te elfder ure vrij zwak heeft doen hooren in den zin van het bekende spreekwoord: „beter een half ei dan een leege dop". Daarop kwam zijn advies neer, maar wanneer dat halve -ei ons op 7 millioen komt te staan, houd ik die liever voor andere doeleinden in den zak.

Nu zegt de Minister, maar er zijn toch zwijgers, en die zijn er misschien voor. Die mogelijkheid ontken ik niet, maar ieder zal toestemmen, dat dit een argument is al even zwak als het schip van den Minister. Intusschen, ik zal de laatste zijn om te veroordeelen, dat iemand vasthoudt aan zijn overtuiging, al staat hij alleen. Ik heb daarvan wel eens het voorbeeld gegeven.

Laat ons evenwel eens zien wat er is van de overtuiging van den Minister. Oorspronkelijk bepleitte de Minister voor Indië een eskader van 4 of 5 schepen van 7600 ton, maar nu is dat eskader losgelaten en komt de Minister, om zoo te zeg.: