VOOR HET DIENSTJAAR 1912. - BERAADSLAGING.

139

gen, bedelen om één enkel schip van 7600 ton. Dit schip presenteert hij nu als een soort van passe-partout-schip.

,Het past bij het tegenwoordig Indisch eskader; het past ook in de veel besproken torpedovloot ; het past voor een toekomstige verbeterde artillerievloot voor Indië, indien men die wil bouwen, en later zou het passen voor de maritieme defensie van Nederland.

De Minister dringt aan op urgentie, om vrij te maken een van de „Regentessen" om een van de oude „Kortenaers" te komen vervangen.

Wat de urgentie aangaat: dit schip kost f 7 100 000^en de Minister vraagt bij deze suppletoire begrooting nog geen f 250 000. Er zal dus bijna f 7 000 000 in de volgende jaren overblijven. Als men nu nagaat, dat de Minister dezen bouw wil doen plaats hebben binnen de grenzen van de tegenwoordige begrooting, en dat volgens mededeeling van den Minister zelf, hij om de maritieme defensie van Nederland in orde te houden, jaarlijks noodig heeft f 2 200 000, dan is er, waar de Minister wil vasthouden aan het jaarlijksch cijfer van f 4 200 000 voor nieuwen aanbouw slechts f 2 000 000 over voor Indië, zoodat er met het bouwen van dit schip 8^ jaar zullen gemoeid zijn.

In dit licht meen ik, dat het urgentie-argument van den Minister al zeer vreemd klinkt.

Mijnheer de Voorzitter! Het schip zou volgens den Minister passen' in het tegenwoordig eskader. Het past daarin niet anders, dan dat er een nieuw zwak bestanddeel aan de zwakke bestanddeelen, die reeds in Indië zijn, zou worden toegevoegd, al kan het wezen, dat het iets minder zwak is, als wat wij daar tegenwoordig reeds hebben.

Het zou ook passen als moederschip in de torpedovloot, maar toen de voorstanders van de torpedovloot dit argument van den Minister hoorden, is daarover slechts één stem vernomen, namelijk, dat zij een zoodanig moederschip in hun torpedovloot niet konden gebruiken, dat het daarvoor niet zou deugen.

Het past - zegt de Minister ook — voor de maritieme defensie van Nederland als het gedurende eenige jaren zijn rol in Indië vervuld heeft. Wij hebben evenwel voor de verdediging van Nederland geen schip van 7600 ton noodig en dit zou reeds daarom hiervoor niet kunnen dienen, omdat het niet door het Vlie kan. Wat de Minister hiervan ook moge zeggen, in details is aangetoond, dat dit zeer moeilijk zou gaan en alleen onder de allergunstigste omstandigheden met groote waaghalzerij mogelijk zou zijn.

Past het dan, zooals de Minister ons wil doen gelooven, bij een eventueele krachtige artillerievloot in Indië ? Dit is met het geval. Een schip, hetwelk slechts 16 mijlen loopt, zou voor dergelijke vloot een fatale belemmering wezen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik wil hier aanhalen de in Duitschland bij het leger en de bevolking zoo populaire uitdrukking,