140

VERHO0CHNG V. H. V1DE HOOFDSTUK DER STAATSBEGR00T1NG

welke u waarschijnlijk ook niet onbekend zal zijn: nur langsam voran, damit die Krahwinkler Landwehr mitkomraen kann. Zoo zal het ook met dit schip zijn, als het deel moet uitmaken van een krachtige artillerievloot in Indiƫ. Het zou zijn een brekebeen uit de werf te Arasterdam. Het zal dus niet passen in dergelijke vloot.

Dit pantserschip past in geen enkele combinatie en het zou alleen bruikbaar kunnen wezen om te geraken uit een politieke impasse.

De aanbouw van zoodanig schip zal zijn een ernstige belemmering voor elke wezenlijke verbetering van onze vloot. Drie kostbare jaren zullen er mede heengaan, meer dan 7 millioen gulden zal er aan verspild worden, met een resultaat dat niet alleen noodeloos maar ook schadelijk zal wezen voor het doel waarnaar zoo mogelijk moet worden gestreefd.

Indien wij zoo ruim in ons geld zaten in Nederland dat wij voor zulk een pover rendement 7 millioen gulden kunnen besteden, dan behoefde men er geen oogenblik aan te twijfelen of wij zouden gerust in zee kunnen gaan met een plan voor 4 schepen van 15 000 ton. Wanneer wij ons de luxe kunnen veroorloven van 7 millioen gulden uit te geven voor een zaak van zoo weinig nut en dus te verspillen, dan kunnen wij ons zeker veroorloven een eskader van 4 schepen van 15 000 ton aan te bouwen.

Mijns inziens kan en mag dus de Kamer onder deze omstandigheden niet de verantwoordelijkheid op zich nemen van geld voor dergelijk schip toe te staan. Ik weet niet wat de Kamer zal doen. Een gunstig teeken hebben wij zooeven vernomen - en het verheugde mij zeer dat te vernemen - dat althans meerderen er zoo over denken als ik. Maar indien de Kamer toch die verantwoordelijkheid wil aanvaarden, welke mijns inziens moeilijk te dragen zal zijn, dan zal zich, misschien al spoedig, die fout op gevoelige wijze wreken, want nagenoeg het gansche land denkt ongunstig over dit schip.

Ik kom thans tot het tweede gedeelte van mijn beschouwingen. Dit zal gewijd zijn, niet aan hetgeen wij niet moeten doen, maar aan hetgeen wij zouden kunnen doen.

En hier laat ik den Minister gaarne recht wedervaren. Zijn oorspronkelijke opzet in deze materie was: voor Indiƫ een artillerievloot, en ik heb reeds gezegd, dat ik in deze aan zijn zijde sta. Maar een artillerievloot zoo krachtig als onze middelen toelaten. Dat voelt de heer Minister ook: hij heeft in zijn eerste opzet geen woord geschreven dat tegen een dergelijke overtuiging bij hem zou pleiten, maar hij meende, dat, met het oog op onze financieele middelen, geen krachtiger schepen konden worden aangeschaft dan van 7600 ton.

Dit was, meen ik, oorspronkelijk de opzet van den Minister; ik laat hem in deze volkomen recht wedervaren.

Principieel is dus de heer Minister niet tegen aanschaffingen aanbouw van grootere schepen, maar hij acht de flnanci-