146

vërhooging v. h. vide hoofdstuk dek staatsbegböoting

snelheid van nagenoeg '20 mijlen, met een diepgang van slechts 7.8 M. en met een breedte van 24 M.

Stel nu daartegenover hetgeen het resultaat zal zijn van het plan waarmede deze Minister tot ons gekomen is. De Minister bouwt over elk schip 3.5 jaar, daar hij anders het budget zou overschrijden. Wij zouden dan krijgen na 14 jaar 4 inferieure schepen van 7600 ton, met slechts 4 groote stukken van 28 cM. en 10 kleine.

Mijnheer de Voorzitter! Als eenmaal de nood aan den man komt én wij ons eskader in Indië moeten gaan gebruiken voor oorlogsdoeleinden, dan zal dit in de groote zeeën van onzen Archipel zeer waarschijnlijk geschieden in combinatie met een andere vloot. Het is bijna niet denkbaar, dat er in die parages een zeeoorlog zal ontstaan, of daar zullen anderen aan meedoen - ik raak hier volstrekt niet de quaestie aan die de heer Huqenholtz besproken heeft, of wij bondgenootschappen of ententes al dan niet moeten sluiten - maar ik wijs er op, dat, wanneer wij zijn verwikkeld in een zeeoorlog in onzen Indische Archipel, het voor het behoud van onze koloniën van onschatbare waarde zal zijn, als wij daar hebben een vloot, die natuurlijk wel niet gelijk te stellen is met die van groote Mogendheden, maar die toch kan optreden in gezamelijke actie met een vloot die dan aan onze zijde zal staan. Dat kunnen wij nooit met de schepen die de Minister ons geven wil, maar wij zullen dat wèl'kunnen met 4 pantserschepen van 15 000 ton.

Er zijn nog andere items, die gewoonlijk in die exploitatierekeningen, waarvan ik reeds een enkel woord heb gezegd, worden opgenomen.

Daarin paraisseert gewoonlijk een groote post, die ik meen wel 2/5 van die kosten uitmaakt, voor rente en afschrijving van de aanschafflngskosten, maar het spreekt vanzelf, dat in het stelsel, dat ik heb voorgedragen, dit item geheel komt te vervallen, want dit is reeds in de annuïteit opgenomen.

Verder moet ik doen opmerken, dat het toch niet aangaat om hier in rekening te willen brengen, gelijk de Minister dat doet ter bestrijding van de grootere schepen, de kosten van opleiding en pensionneering van de eenigszins grootere bemanning, die voor die schepen noodig is. Zoover gaan wij toch ook niet bij de berekening van de kosten, wanneer door een ander Departement van Algemeen Bestuur wordt voorgesteld, bij voorbeeld een nieuwen referendaris, inspecteur of officier, een leeraar of dergelijken te benoemen. Dan vraagt de Kamer wel wat het salaris zal zijn dat de nieuwe ambtenaar zal ontvangen, maar in de kostenrekening paraisseert niet wat zijn opleiding heeft gekost en wat zijn pensioen zal zijn. Ik zeg niet, dat men dit niet zou kunnen doen, maar het is een manier van rekenen, die wij tot dusver niet hebben toegepast. Bovendien die bedragen, geëisciit voor opleiding en pensionneering, hangen van allerlei omstandigheden af, die men niet in de berekening kan opnemen. Men houdt dus alleen rekening met het salaris, in casu dus de