158

verhooging v. h. vide hoofdstuk der staat8begr00ting

dat haast in geen enkel stuk dat door de vakmannen in deze dagen geschreven werd een andere toon is aangeslagen.

Staat nu onze marine ten opzichte van het door haar ingenomen standpunt alleen? Stellen, andere landen zich met het bezitten van een torpedovloot tevreden? De feiten bewijzen het tegendeel. En dit betreft niet alleen de marine der groote Mogendheden, maar ook die van de Staten van den tweeden en derden rang. Alle Staten zien het groote belang er van in om over een grooter of kleiner aantal pantserschepen te kunnen beschikken.

Mijnheer de Voorzitter! Het komt mij niet noodig voor dit nader met de feiten in het licht te stellen.

Dat een torpedovloot zonder meer voldoende weerkracht voor de verdediging en de handhaving der neutraliteit oplevert wordt door de vloten van de verschillende Mogendheden weersproken. ■

Voor hetgeen de Indische marine behoeft vinden wij de gegevens medegedeeld in het rapport van den vice-admiraal Hoekwater. Dat rapport bewijst het groote belang dat er voor ons in gelegen is om een artillerievloot te bezitten. Het^trof mij bij het lezen van het artikel „Het nieuwe pantserschip" in „De Nieuwe Courant" van 13 December 1.1., dat de schrijver van dit artikel zegt: „De heer Hoekwater verdedigt zijne meening met tal van argumenten welke ons zeer krachtig lijken." ,

Wanneer ik nu vrij voor mijn persoon ga uitspreken, of ik voor Indië een artillerievloot wenschelijk en noodzakelijk acht, dan wel van meening ben dat wij met een vloot ,van torpedobooten, torpedojagers en onderzeeërs, d. w. z. met klein materieel kunnen volstaan, schaar ik mij, gelijk ik ook deed m de 12 jaar dat ik de eer heb lid van deze Vergadering te zijn, het liefst aan de zijde van hen die het voor het bezitten van een artillerievloot opnemen.

Ik geloof mij ditmaal ontslagen te kunnen rekenen van de verplichting mijn meening nader te motiveeren. Telkens wanneer het pas gaf heb ik de noodzakelijkheid betoogd die er voor onze defensie in gelegen is de beschikking te hebben over een eskader van drijvende batterijen met zwaar geschut. Ook voor Indië acht ik het bezit van gepantserd materieel noodzakelijk.

Is het oordeel der deskundigen vrij eenstemmig ten aanzien van de bewapening der marine met pantserschepen, anders staat het met de beantwoording der vraag, uit welk soort schepen de artillerievloot moet bestaan, aan welke eischen de. schepen moeten voldoen, welke tonnenmaat zij moeten hebben. Omtrent deze punten bestaat verschil.

Toch lijkt dit verschil er mij niet een van principiefilen aard, maar er zijn naar het mij voorkomt bijkomende redenen die dat verschil verklaren.

De verantwoordelijke Minister staat tegenover de zaak anders dan de overige deskundigen bij de marine. De Minis-