vook het dienstjaar 1912. -

beraadslaging.

159

ter heeft zich af te vragen: wat kan ik voor het oogenblik bereiken? - terwijl de marineofficieren zich met geen andere dan zuiver technische overwegingen inlaten. De laatsten vragen zich alleen af, welke type schip zij het meest gewenscht achten, welk schip zij het liefst gebouwd zagen.

Nu is het zich plaatsen op dit standpunt door den marineofficier alleszins begrijpelijk. De marineofficier heeft gaarne het beste, het allernieuwste. Zoo ook kan ik mij begrijpen, dat bijv. de commandant van het veldleger bij de landmacht liever het commando heeft over 10 of 12 divisiën dan over slechts 4.

Doch nog eens: dit kan niet het standpunt zijn van een Minister van Marine. En zoo ontstaat het verschil.

Bij dit verschil in waardeering moet echter één ding vaststaan, ' n.1. dat wat de Minister wenscht tot stand te brengen de weermacht van de marine zal verhoogen.

Voldoet het pantserschip, dat de Regeering thans voorstelt, aan dien eisch?

Alvorens ik tot de beantwoording van die vraag overga, moge het mij vergund zijn een drietal korte opmerkingen te maken over den aanbouw van schepen voor Indië van grooten tonneninhoud.

De eerste opmerking betreft het beginsel, dat aan dien aanbouw moet ten grondslag liggen.

Het wil mij toeschijnen, dat, waar Indië op het keerpunt staat van zijn sociale en economische positie en een grootsche toekomst te gemoet gaat, de oogen der Mogendheden sterker dan ooit te voren op dit eilandenrijk zijn gevestigd. Vandaar ook, dat Indië wat betreft het handhaven van zijn neutraliteit en zijn zelfstandigheid, andere verdedigingsmiddelen ter zee behoeft dan waarover het op dit oogenblik kan beschikken.

Bij de behoefte om op den duur zijn positie te kunnen handhaven,' heeft Indië, naar het mij wil voorkomen, een eigen zelfstandige marine van noode, een marine, die, naast uitstekend torpedomaterieel, een eskader van pantserschepen van groot charter bezit.

Van de noodzakelijkheid om te kunnen beschikken over zulk een marine, gaan de Mogendheden uit bij het samenstellen van hun vloten.

Van hoeveel belang groote pantserschepen in den zeeoorlog zijn, daarvan kunnen wij kennis nemen bij het bestudeeren van de lessen uit den Japanschen zeeoorlog, van den oudluitenant ter-zee A. G. Boissevain.

Zijn meening omtrent de lessen uit dien zeeoorlog resumeerende, verklaart deze schrijver, dat groote pantserschepen aan alle verwachtingen hebben voldaan. Stelt de schrijver daarbij tegenover de artillerievloot van groote pantserschepen een vloot van torpedobooten, dan zegt hij, dat de Japansche zeeoorlog ook heeft aangetoond, dat een aanval van torpedobooten op een onbeschadigd en goed gewapend schip als hopeloos kan beschouwd worden.