voor het dienstjaar 1912. — beraadslaging.

173

Bereisde Roel zag op zijn tochten,

Geweldig veel. Twee bullebijters vochten,

Voor 't wijnhuis van een kleine Poolsche stad,

Alwaar hij juist aan 't venster zat.

Zulk vechten, menschen! Zij verslonden

Malkander letterlijk, bij iederen hap

Ging oor of poot er af en glad als vet er door.

Enz. enz. Op het laatst bleven van de twee bullebijters slechts de staarten over.

Zoo is het hier ook gegaan. Er is van die twee schepen, van dat van 7600 en 15 000 ton, niets overgebleven dan de staartjes, de boegsprietjes.

Ik breng den Minister hulde voor de wijze, waarop hij van zijn standpunt de marineofficieren heeft bestreden. Naar mijn nieening is die bestrijding afdoende geweest. Daarmede wil ik geen oogenblik zeggen, dat de zienswijze van de marineofficieren uit technisch oogpunt niet juist zou zijn verdedigd, behalve dan de quaestie van de tonnenmaat met hetgeen er mee samenhangt, waar ik zoo straks nog met een enkel woord op kom. Overigens is het heel begrijpelijk dat de marineofficieren die zaak bezien eenvoudig van technisch standpunt, zonder meer. De heer Gooszen heeft zelfs het verwijt moeten hooren, dat hij bij het bezien van die zaak zich burger had gevoeld, dat wil zeggen, dat hij niet uitsluitend het technische gedeelte had bekeken, een verwijt, dat, dunkt mij, eigenlijk toch wel een beetje mal is. Al is men zeeofficier, men mag zich toch wel de 'luxe permitteeren nu en dan de zaken van een eenigszins algemeen standpunt te bezien.

Waar de Minister de zaak beziet van een algemeen standpunt, van het standpunt van 's lands financiën, waar hij de bemanning, de exploitatie, de verschillende accessoires die brj een vloot noodig zullen zijn in betrekt, daar is zijn bestrijding der grootere tonnenmaat geslaagd. Dienzelfden lof mag ik nu brengen aan de marineofficieren, waar zij het scheepje van den Minister bestreden. Zij hebben precies evenveel resultaat gehad, en het debat in dit opzicht is, naar mijn bescheiden meening, uitgeput. Het komt mij voor, dat een pleit voor een pantserschip van die afmetingen, die snelheid, die bewapening, van die pantsering als de Minister aangeeft, niet meer met ernst kan worden gevoerd. En nu is het alleen maar de vraag wat men daarvoor in de plaats moet nemen. Ons geacht medelid, de heer Van Nispen, zegt: 10 500 ton. Zeer te recht heeft de Minister dat plan afgemaakt. De heer Umbgrove, die zich eerst in een interruptie uitgelaten heeft over de tonnenmaat, heeft beslist plus minus 15 000 ton, en nu schijnt die 15 000 ton eigenlijk het ideaal te zijn. Dat is het schip waar de heer Van Karnebeek zich nu ook. warm voor maakt, dat is het schip van de toekomst, het Spaansche zeekasteel, le chateau en Espagne voor Nederland.

Een pleit, even ongelukkig als elk betoog voor een tus-