174

verhooging v. h. vidr hoofdstuk der staat3begr00ting

schending. Wil men pantserschepen nemen, dan moet men ze goed nemen; anders moet men ze niet nemen.

Was het nog een open vraag of de marine zich wel zal ontwikkelen in de lijn van vergrooting der tonnenmaat, dan zou men kunnen zeggen: wij kunnen het probeeren, wanneer de financiën het toelaten, laat ons met schepen van 15 000 in zee steken. Maar dit is immers absoluut niet het geval.

Reeds, ik meen in 1906, toen wij ook voor een dergelijk geval stonden, heb ik gewezen op een paar studiën, die op dit gebied zijn verschenen, o. a. op een studie van den heer Gumberti en van den bekenden Franschen marine-ingenieur Laübeup, die aan de hand van de feiten en lessen uit den laatsten zeeoorlog de aanstaande ontwikkeling van de oorlogsmarine hebben onder de oogen gezien. Reeds toen in dat jaar zeide Laubeuf, dat de marine, die het eerst de stoutmoedigheid zal hebben een schip van 25 000 ton op stapel te zetten, haar tegenstanders dadelijk de baas zou zijn. Hij voorspelde, dat de toenmalige slagschepen van 11000 a 13 000 ton tegenover de zoodanige zouden staan als de 4- a 5000 tonschepen tegenover de pantserschepen van 12 000 tot 15 000 ton, d. w. z., dat ze zouden wezen: „parfaitement inutiles et inefficaces". Inderdaad, hij had gelijk; alleen de verhouding is nog ongunstiger geworden, want bij 25 000 ton is men niet gebleven.

Reeds in 1906 was de komende ontwikkeling te voorzien door ieder die rekening hield met de feiten. Wij zijn nu 6 jaren verder, en die 6 jaren hebben ons geleerd, dat de voorspelling is uitgekomen. Men heeft in het jaar 1911 te water gelaten 28 pantserschepen. Het kleinste daarvan was een Spaansch schip, en had 15 700 ton water verplaatsing, en 15 500 Indic-paardekracht. De grootste waren 2 schepen voor de Vereenigde Staten en hadden 26 400 ton waterverplaatsing en 28 000 I. P. K.; de grootste snelheid was 28 mijl, nl. van een Engelsch pantserschip van 25 000 ton waterverplaatsing met 70 000 I. P. K. De kalibers, der stukken liepen uiteen van 11 tot 13.5 E. d. (28 a 34,5 cM.), aantal 8-18. Er wordt zelfs opgegeven, dat een Duitsch pantserschip 15 stukken van 31 cM. had, een ander 10 stukken van 35,6 cM. In totaal hadden deze 28 pantserschepen een waterverplaatsing van 639 650 ton en 932 000 I. P. K., gemiddeld dus 23 000 ton water verplaatsing en 33 000 I. P. K. 29 pantserschepen werden in dat jaar op stapel gezet. Voor zoover bekend, overtrof het grootste in 1911 op stapel gezette pantserschip het grootste te water gelaten pantserschip met ruim 9 pet., terwijl het grootste vermogen met 14 pet. is toegenomen, nl. resp. met 2450 ton en 10 000 I. P. K. Het Engelsche pantserschip „Queen Mary" zal nl. 28 850 ton hebben met 80 000 I. P. K. en 28 mijl loopen. Terwijl bij de 28 te water gelaten nog 20 waren met stukken van 30,5 cM., één slechts met 10 stukken van 28 cM., 6 met stukken van 34,5 cM., en één met stukken van 35,6 cM., waren er bij de 28 op stapel gezette pantserschepen 9 met stukken