voor het dienstjaar 1912. — beraadslaging.

177

is, dat men minderwaardig materieel krijgt, hetzij dan in meerdere of mindere mate. Ik weet wel, dat er onder ons zijn die geen vaderland kennen, die zeggen voor de verdediging van het vaderland niets over te hebben.

Ja, Mijnheer Duys, begint u maar te interrnmpeeren; ik kan mij begrijpen dat die schoen u zal passen. Maar er beginnen er toch meerderen te komen ook onder de zoodanigen, ik wijs bijv. op den heer Hugenholtz, wiens rede ik voor een groot deel met instemming heb aangehoord, die het begrip vaderland toch ook niet geheel uitschakelen, en die er op uit zijn te zorgen, dat men het in eigen vaderland zoo goed mogelijk heeft, beter dan in alle andere landen. Eenmaal dien stap gezet, kan men ook niet ontkomen aan deze consequentie, dat, wanneer men zijn vaderland wil handhaven, men ook moet maken, dat de menschen behoorlijk materieel hebben om dat vaderland te kunnen verdedigen als het er op aankomt Het is heel aardig om te zeggen: wij geven voor het materieel geen cent, maar dan moet men ook consequent blijven en niet den indruk vestigen, alsof men voor het vaderland iets gevoelde, alsof men nog een soort van vaderlandsliefde bezat, of het een of het ander

De heer Troelstra: Dus dan is u voorstander van „Dreadnoughts" en dus zal u ook moeten stemmen voor een groote „Dreadnought", anders is u in precies dezelfde positie als wij!

De heer Thomson: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb hier gepleit en ik zal blijven pleiten voor een gelijkwaardig materieel, waarmede wij tegenover een vijand iets kunnen beginnen. Natuurlijk moet ik bij die keuze het oog houden op het algemeen belang, zooals u dat ook doet, mijnheer Troelstra .... Pardon ik mag u niet noemen, want u vertegenwoordigt hier maar één klasse, en gij behoeft hier alleen de belangen van die ééne klasse te verdedigen. Ik ben echter „wZ/cs"vertegenwoordiger; ik acht mij verplicht het geheel te overzien, en daarom heb ik verband te brengen tusschen de verschillende eischen die moeten worden gesteld, de financieele en de technische eischen

De heer Troelstra: Nu komt u bij ons en worden wij het eens.

De heer Thomson: Dit is mij zeer aangenaam, want dan zal straks de conclusie van den heer Troelstra moeten luiden, dat hij ook voor de aanschaffing van materieel geld wil geven. In dit opzicht gaan wij dus akkoord, en dit doet mij genoegen, omdat van een gedeelte van dat materieel, mijnen en torpedo s, gebleken is, dat het een verdediging kan opleveren, waarmede iets kan worden begonnen zelfs tegen de grootste schepen. Wn hebben het dezer dagen nog kunnen lezen, dat bij de afsluiting

M.B. 1912-1913. 12