VOOK HET DIENSTJAAR 1912. - BERAADSLAGING.

18;;

Maar sedert het rapport dat wij in 1906 gekregen hebben, zijn ongetwijfeld bij velen de oogen open gegaan en is de aandacht veel meer op het vraagstuk in het algemeen gevestigd. En dit is niet alleen de reden waarom op dit oogenblik een groote verandering gekomen is — dat geloof ik ten minste in de algemeene opinie over onze vloot.

Wij behoeven niet te zeggen, dat wij met alle Mogendheden van de wereld op dit oogenblik op goeden voet staan, maar ik behoef er ook niet op te wijzen — want dat weet en gevoelt iedereen, die zich met de publieke zaak bemoeit ~ dat op dit oogenblik de geheele wereldpolitiek veranderd is en dat de belangen zoozeer zijn gewijzigd, dat wij nu niet meer staan alleen tegenover Europeesche Mogendheden, maar dat wij evenzeer in aanraking en in zeer moeilijke aanraking kunnen komen met Aziatische Mogendheden.

Nu komt het mij voor, dat het voor Indië van het grootste belang is, dat het wordt en blijft een zelfstandig Rijk. Reeds lang stuurt Nederland in die richting, dat Indië ook inwendig zooveel mogelijk een zelfstandige positie krijgt. En men moet, dunkt mij, niet uit het oog verliezen, dat het voor de bevolking van Indië niet alleen van belang is, dat Indië inwendig zich zelf kan regeeren, maar ook, dat het zich uitwendig tegen vijanden kan verdedigen. Vroeger was dat misschien niet zoo. Men kan zeggen, dat vroeger het voor de bevolking van Indië toen betrekkelijk onverschillig was wie de groote oppermacht in dat Indische Rijk uitoefende, en zoolang dat het geval was, kan ik mij begrijpen, dat men aarzelde te groote lasten op Indië te 'leggen, ter wille van die verdediging tegenover buitenlanders.

Maar dat is nu niet meer het geval en ik behoef niet te herhalen wat reeds herhaalde malen in de redevoeringen van de heeren die dezen dag gesproken hebben is aangeduid, dat het voor de Indische bevolking van het grootste belang is, dat zij onder de heerschappij van een natie als de onze blijft. En het is, dunkt mij, niet twijfelachtig, dat het een schandelijke verwaarloozing zou zijn van onzen plicht tegenover Indië, wanneer wij het blootstelden aan de verovering van eiken veroveraar. "

Nu heeft zeer te recht de geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf gisteren gezegd, dat wij niet de groote Mogendheid moeten spelen. Nederland is een klein land, maar Indië is een groot land en als wij een groot Rijk als Indië willen verdedigen, dan hebben wij daarvoor noodig een sterke verdediging, zoowel te land als ter zee, en dan behooren wij ook op het land, als wij dat in zijn eigen belang willen verdedigen, het grootste gedeelte van 'de kosten te leggen, die voor die verdediging noodig zijn.

Wij zouden daar misschien tegen opzien, als wij moesten onderstellen, dat die kosten voor een zoo groot Rijk te drukkend zouden zijn, maar dat behoeven wij niet te doen, want