VOOR HET DIENSTJAAR 1912. - BERAADSLAGING.

205

dat de Regeering voornemens is in te stellen, aangaande de verdediging van Nederlandsch-Indië en in" verband daarmede naar de voor de vloot beschikbaar te stellen sommen, bij welk onderzoek ook het bemanningsvraagstuk zal worden onder de oogen gezien, blijken mocht, dat er uit een financieel oogpunt tegen den aanbouw eener krachtiger vloot voor onze koloniën geen bezwaren bestaan en het bemanningsvraagstuk werkelijk niet tot oplossing is te brengen, zonder de zeemilitie voor geruimen tijd naar de koloniën te zenden.

Uit deze uiteenzetting moge dus nog eens duidelijk zijn gebleken, dat wij zoowel om financieele als om personeele redenen, althans' in de eerste toekomst, wat de tonnenmaat der pantserschepen betreft, niet boven de 7600 ton kunnen gaan.

Den aanbouw van nieuw materieel stop zetten, totdat het bedoelde onderzoek is afgeloopen, zou ik bepaald onverantwoordelijk achten om redenen, reeds in de Memorie van Antwoord ontvouwd, waarbij ik in herinnering breng, dat de omstandigheid, dat met het doen van voorstellen tot nieuwen aanbouw moest worden gewacht, totdat een beslissing was en kon worden genomen omtrent de vraag of, wat Indië betreft, in de richting van een artillerievloot, dan wel in die van een torpedovloot moest worden gestuurd, oorzaak is geweest, dat eigenlijk al reeds veel te lang nieuwe aanbouw moest worden uitgesteld met het oog op de dringend noodige vervanging deischepen type-„Kortenaer" door de „Regentessen", waarmede geen begin kon worden gemaakt voor men voor Indië over een nieuw schip kon beschikken en met het oog op de ook dringend noodige versterking van het eskader in Oost-Indië met schepen, die kanonnen dragen met meer vermogen dan die der schepen type-„Koningin Regentes".

Nog wensch ik hier in herinnering te brengen, dat, alvorens tot den bouw van een pantserschip van grooter tonneninhoud, dan thans door mij wordt voorgesteld, kan worden besloten, onze eenige versterkte basis in Oost-Indië, de haven van Soerabaja, daarvoor zal moeten worden ingericht, zoowel wat de diepte der toegangen uit zee naar de reede, als van de reede naar het marine-etablissement betreft, en dat daar een behoorlijke gelegenheid zal moeten worden gemaakt om de grootere pantserschepen te dokken, op te leggen en te herstellen, terwijl, als de toegangen uit zee naar de reede nog dieper worden dan thans in het voornemen ligt, en dus nog grootere vijandelijke schepen zullen kunnen binnenkomen, voor de verdediging van de basis door vaste versterkingen nog grootere bedragen noodig zullen kunnen blijken te zijn dan anders misschien voldoende zouden zijn te achten. Ook deze aangelegenheid zal bij het naar de defensie van Indië in te stellen onderzoek onder de oogen moeten worden gezien. _

Uit hetgeen hier door mij gezegd is, blijkt dat wij ons vooralsnog tot een tonnenmaat van 7600 ton moeten beper-