206

VERHOOGING V. H. VIUE HOOFDSTUK DER STAATSBEGROOTING

ken en dat, wat betreft bewapening, pantsering en snelheid, niet hetzelfde maximum kan worden verkregen als bij de groote zeemogendheden mogelijk is, en daarom door ons naar het beste compromis moet worden gestreefd.

Men zal dus dienen vast te stellen aan welke dier 3 factoren men de meeste waarde hecht, omdat eerst dan zal kunnen worden bepaald in hoever van den eenen ten behoeve van den anderen kan en mag worden opgeofferd.

En dan spreekt het mijns inziens vanzelf, dat de bewapening en wel voornamelijk het zware geschut, de eerste plaats moet innemen, omdat de reden van bestaan van het pantserschip uitsluitend gelegen is in den eisch, dat men den eventueelen tegenstander, hoe sterk hij ook zij, schade en liefst zooveel mogelijk in zijn vitale deelen moet kunnen berokkenen. Het pantserschip is toch niet anders te beschouwen, dan a,ls de drager der kanonnen ; elk daarop te plaatsen zwaar kanon moet dus aan dien eisch kunnen voldoen.

Het gevolg daarvan is derhalve dat men, in de waterverplaatsing beperkt zijnde, zijn eischen zal dienen te matigen wat betreft de dikte van het pantser en de snelheid van het schip.

Wat de snelheid aangaat komt het mij wenschelijk voor dienaangaande nog eenigszins in nadere beschouwingen te treden, vooral ook omdat over de snelheid van het door mij voorgestelde schip nogal veel van gedachten gewisseld is, terwijl, vooral wanneer men reeds met betrekkelijk groote snelheden te doen heeft, verhooging daarvan dadelijk een aanmerkelijke vermeerdering van waterverplaatsing en dus grootere kostbaarheid van het schip medebrengt, terwijl, om de grootere vaart te kunnen volhouden, ook het machinekamerpersoneel uitbreiding zal dienen te ondergaan.

Vroeger, toen de snelheden van de eskaders nooit hooger waren dan ongeveer 15 mijl, werd algemeen aangenomen, dat een verschil in snelheid van 3 mijl met den tegenstander nog belangrijk tactisch nadeel in het gevecht kon opleveren; wanneer men nu bedenkt, dat de invloed der snelheid een betrekkelijke is, d. w. z. dat niet het verschil in snelheid maar de verhouding tusschen de snelheden tactisch invloed uitoefent, dan volgt daaruit dat tegenwoordig bij snelheden van 22 — 22,5 mijl een verschil van 4 a 4,5 mijl uit tactisch oogpunt nog van minder belang is. Dit is dan ook tegenwoordig bij de groote zeemogendheden, die veel ervaring in het manoeuvreeren met groote vloten hebben, vrijwel de opvatting.

Nog zeer onlangs werd in een bekend Pransch vakblad betoogd dat, wil de grootere snelheid behoorlijk tot haar recht, komen, een snelheidsverschil van ten minste 5 a 6 mijl tusschen schepen, waarvan het snelste 28 mijl loopt, noodig is, hetgeen overeenstemt met het door mij genoemd verschil van 4 a 4,5 mijl, als men de verhouding der snelheden in aanmerking neemt.