234

verhooging v. h. vide hoofdstuk der staatsbegrooting

met springgranaten in te schieten, terwijl, zoodra hij is ingeschoten, andere kanonnen te werk kunnen staan met pantsergranaten, die dadelijk vuur kunnen geven. Het komt mij voor dat artilleristisch het schip van den Minister niet van dien aard is, dat het een zóó groote aanwinst belooft, zelfs tegenover de „Koningin-Regentes", als de Minister het wel voorstelt.

Ik wil hier nog bijvoegen, dat, waar de Minister van het doordrmgingsvermogen van onze kanonnen spreekt, dat daar alleen sprake kan zijn van normaal treffen; het pantser of het schip moet dus worden getroffen loodrecht op den scheeps- of torenwand; zooclra dit niet het geval is, is de uitwerking van de projectielen aanmerkelijk minder, en aangezien nu de vijand door zijn meerdere vaart en door den grooteren afstand waarop hij van ons schip verwijderd kan blijven, ten aanzien van ons schip de voor hem gunstigste positie kan innemen, geloof ik, dat van het door den Minister verwachte doorboringsvermogen in een gevecht inderdaad nog wel iets zal afgaan.

Wat de motie van den heer de Savornin Lohman aangaat, ik kan mij wel daarmede vereenigen. Ik wil niet a tort et a travers een torpedovloot doordrijven, als daarvan sprake zou kunnen zijn. Ik heb voor mij zelf na gezette studie als lid der Staatscommissie de overtuiging gekregen, dat een goede torpedovloot in Indië met vrucht kan werkzaam zijn, maar ik zou als lid der Volksvertegenwoordiging 'die mee'ning, gesteld dit ware mogelijk, toch niet willen doordrijven. Ik wil mij daarom voegen bij hen, die meenen, dat, vóór te kunnen overgaan tot den bouw van grootere schepen, het vraagstuk eerst in alle mogelijke opzichten in zijn vollen omvang moet worden onderzocht. Ik sluit mij geheel aan bij den geachten afgevaardigde uit Leeuwarden, die er nog eens op aandrong, dat dit moet zijn een onderzoek niet alleen hier in Nederland! maar dat ook Indië er in betrokken wordt, in zoover dat ook Indische deskundigen op allerlei gebied recht van medespreken moeten krijgen; een onderzoek dat niet alleen de marine, maar ook het leger moet gelden en waarbij ook de leger-autonteiten gelegenheid krijgen zich over het vraagstuk uit te spreken. Wanneer nu dit alles in den breede wordt onderzocht en tevens wordt nagegaan in hoever de inlandsche bevolking ons geleidelijk zal kunnen helpen en ook zich zelf zal kunnen helpen bij de verdediging van Indië, dan zie ik in de motie den weg tot verbetering.

Uit hetgeen de Minister van Marine heeft gezegd meen ik te mogen opmaken, dat zulk onderzoek inderdaad ook de bedoeling is, maar nu hebben wij ook in ons midden den heer Minister van Koloniën en zou 'het mij zeer veel waard zijn, indien ook deze bewindsman zijn meening over de inrichting' samenstelling en doel der commissie wilde mededeelen. Ook hebben wij het voorrecht, aan de groene tafel den Premier te zien; van hem zou ik ook gaarne vernemen, hoe de Regeerin°'