2M

verhooging v. h. vide hoofdstuk der staatsbegrooting

op gewezen, dat bij een spoedigen bouw van goede schepen voor Indië er gelegenheid genoeg is om spoedig de tegenwoordige „Kortenaers" te vervangen door onze schepen type „Regentes"; natuurlijk niet, wanneer men hier om de drie jaren een schip bouwt, maar wel wanneer men een leening sluit, gelijk dat zoo uitvoerig door den geachten afgevaardigde uit Utrecht, den heer van Karnebeek, is uiteengezet, en in het buitenland begint met een paar schepen te gelijk op stapel te zetten. Dan kan men even zoo spoedig de „Kortenaers" vervangen als op de wijze door de Regeering voorgesteld.

Het heeft mij getroffen, dat de geachte afgevaardigde uit Utrecht en ik tot precies, dezelfde conclusie zijn gekomen. Beiden zijn wij op defensiegebied eer gouvernementeel dan omgekeerd en beiden, dat mag ik ook zeggen, verkeeren wij in dezen gemoedstoestand, dat wij meenen, niet slechts dat in alle quaesties de Kamer moet handelen in 's land belang — dat bedoelen wij natuurlijk allen - maar ook dat niet steeds van het allerhoogste Staatsbelang de quaestie is, wie aan het roer zal staan; dat niet deze quaestie alle andere primeert. Dientengevolge kunnen wij - natuurlijk zijn er ook andere leden die eveneens denken - elke zaak meer objectief beschouwen dan sommige anderen. Welnu, er is niet de minste afspraak tusschen ons geweest, ik heb zelfs nooit met den heer van Karnebeek over dit schip gesproken en toch zijn wij - rechts en links gekomen tot volmaakt dezelfde conclusie. De heer van Karnebeek heeft gesproken vóórdat hij mijn motie behoorlijk gelezen had, en ik had mijn aanteekeningen voor mij liggen, vóórdat ik den heer van Karnebeek gehoord had. Daaruit blijkt wel dat •- wanneer men ten minste niet deze beide heeren waarvan ik spreek voor minder toerekenbaar houdt — de argumenten die gebezigd zijn in deze discussie toch van eenige waarde moeten zijn, en niet uitsluitend kunnen worden toegeschreven aan een kunstmatig opgedreven algemeene opinie.

De heeren van Karnebeek en ik zijn trouwens van nature niet erg geneigd om daaraan mee te doen.

Te recht heeft de heer Minister doen opmerken, dat de bedoeling van de motie, blijkens haar woorden, is, dat de zaak waarom het hier gaat hooger moet worden opgevat. Wanneer dat eenigen tijd zal kosten, moeten wij ons daarbij neerleggen. De Minister van Marine zeide blijkens blz. 2208 der „Handelingen":

„Ik betwijfel dan ook of de geachte afgevaardigde, toen hij zijn motie indiende, er wel aan heeft gedacht, dat aanneming daarvan practisch gelijk zou moeten staan met het besluit tot het voor geruimen tijd stop zetten van nieuwen aanbouw voor Indië."

Mijnheer de Voorzitter! Zoover had ik nog wel nagedacht, maar ik heb er ook bij gedacht: gesteld dat een krachtige vloot voor Indië mogelijk en noodig is, wat heeft men dan aan haast met dit schip? Wanneer iemand bij voorbeeld, die aan het hoofd staat van een industrieele onderneming, zou