834

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1913.

Uit het vergelijkend overzicht betreffende de sommen voor deze onderafdeeling, thans aangevraagd en voor 1912 toegestaan, als bijlage A bij deze Memorie gevoegd, blijkt dat:

voor aanbouw, tuigen en uitrusten van nieuwe schepen, daaronder begrepen artillerie- en torpedobewapening, wordt gevraagd f 3 404 000, zijnde f 569 471 minder dan voor 1912 werd toegestaan;

voor herstelling en uitrusting van schepen in en buiten dienst f 1208 190, zijnde f 47 850 minder dan voor 1912 werd toegestaan;

voor conservatie van reserveschepen en hunne uitrustingsgoederen f 105 500, zijnde f 9000 minder dan voor 1912 werd toegestaan;

voor aankoop, aanmaak en herstelling van materialen, goederen en voorwerpen voor den voorraad f 1 131 700, zijnde f 211 800 meer dan voor 1912 werd toegestaan;

voor aanschaffing, wijziging en herstelling van geschut, affutage, projectielen, handwapenen, torpedo's enz. behalve voor nieuwe schepen f 635 156, zijnde f 264 901 meer dan voor 1912 werd toegestaan;

voor aankoop, onderhoud en herstelling van gereedschappen en werktuigen, aanbouw, onderhoud en herstelling van werfinrichtingen, werkvaartuigen en gebouwen f 740 584, zijnde f 151 545 meer dan voor 1912 werd toegestaan;

voor algemeenen dienst, beproevingen en proefnemingen + f 432 480, zijnde f 21 100 minder dan voor 1912 werd toegestaan.

Ten opzichte van de plannen van aanbouw, onderhoud en herstelling wordt, voor zoover deze niet reeds hiervoren behandeld zijn, verwezen naar bijlage C, behoorende bij deze begrooting.

De opruiming van oude en verouderde schepen zal in 1913 worden voortgezet door den voorgenomen verkoop van de torpedobooten „Habang", „Etna" en „Boot XVI", van de kanonneerbooten „Gier", „Bever" en „Dog", de riviervaartuigen „Isala", „Mosa" en „Rhenus" en van de twee monitors „Draak" en „Matador".

Art. 22.

Hoezeer op dit artikel ten behoeve van 's Rijks werf te Amsterdam, vak van scheepsbouw, voor 1913 belangrijk minder aan arbeidsloon wordt aangevraagd dan voor 1912 werd toegestaan, zal voorloopig niet tot ontslag van personeel behoeven te worden overgegaan, in verband met den voorgenomen aanbouw op die werf van een tankschip voor de Nederlandsche Scheepsbouwmaatschappij te Amsterdam, waarvan reeds melding wordt gemaakt in den brief van 18 Juni 1912, Bureau D n°. 59 aan