410

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1913.

van het overtollige personeel. In elk geval hoopte men, dat bij eventueel ontslag, hiervoor het eerst de jongeren in aanmerking zouden komen en niet zij, die reeds lang aan de werf verbonden zijn of voor gezinnen hebben te zorgen.

Men had vernomen, dat wegens de onzekerheid omtrent het voortbestaan van de werf te Amsterdam vele arbeiders reeds pogingen in het werk stelden om bij particuliere ondernemers werk te vinden, doch dat zij dezerzijds ten antwoord ontvingen dat arbeiders van de werf niet door hen werden aangenomen' Gevraagd werd, of deze handelwijze in verband staat met eene tusschen het bestuur der werf en deze werkgevers overeengekomen gedragslijn.

Ten slotte zou men gaarne vernemen, of het rapport der Commissie, die te adviseeren heeft over het al of niet behouden van de werf te Amsterdam als werf van aanbouw, spoedig kan worden te gemoet gezien.

§ 3. Personeel. Bespreking van het personeel.

Nu de loop der omstandigheden heeft medegebracht, dat op de gewisselde stukken betreffende de loopende begrooting geen mondeling debat betreffende het personeel is gevolgd, meende men te mogen verwijzen naar hetgeen § 3 en op daarop volgende bladzijden van het Voorloopig Verslag van het vorige jaar aangaande den toestand van het personeel is opgemerkt. Men hoopte, dat de Minister ook aan de punten, die thans niet in het bijzonder worden aangeroerd, zijne aandacht zal willen wijden en mededeeling zal willen doen van zijne meening voor zoover deze afwijkt van die van zijn ambtsvoorganger. '

Geest onder het personeel.

Andermaal werd eene uitvoerige bespreking gewijd aan den geest onder het personeel. Werd ten vorigen jare als uiting van den geest van verzet gewezen op het gebeurde ter reede Spithead aan boord van Hr. Ms. „Heemskerck", op welk schip het stoomsloephijschen opzettelijk langzaam was geschied en een viertal sloeptakels gedeeltelijk waren doorgesneden, sinds dien hebben zich nieuwe feiten voorgedaan, welke andermaal wijzen op een niet langer duldbaren toestand. Onder meer werd herinnerd aan den internationalen roei wedstrijd in Shangai waar door de opzettelijke onthouding onzer matrozen Nederland een poover figuur maakte, aan de weigering van matrozen om gebruik te maken van het aangeboden geleide van officieren ter bezichtiging van de merkwaardigheden van door hen bezochte steden, aan de afwijzing van aangeboden ontspanningen en versnaperingen op feestdagen en aan de bekende feiten voorgevallen aan boord van Hr. Ms. „De Euyter": onder meer het overboord werpen van een mondstop van een kanon en van den stoel van den commandant.